FA 2H4 les 2

Bonjour!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!

Slide 1 - Tekstslide

Que faire aujourd'hui?

1. Quiz: herhaling
2. Overhoorspel: BINGO
3. Nieuwe stof
4. Huiswerk nakijken en maken

Slide 2 - Tekstslide

Kies le présent
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 3 - Quizvraag

Welke tijd gebruik je als je het over het NU wilt hebben?
A
le présent
B
le futur
C
le passé composé

Slide 4 - Quizvraag

Kies le futur
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 5 - Quizvraag

Met welke tijd druk je het verleden uit?
A
le présent
B
le futur
C
le passé composé

Slide 6 - Quizvraag

Bij welke tijd hoort het werkwoord ''aller''?
A
le présent
B
le futur
C
le passé composé

Slide 7 - Quizvraag

Kies le passé composé
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 8 - Quizvraag

Welk ww wordt het vaakst gebruikt bij de passé composé?
A
être
B
avoir
C
aller

Slide 9 - Quizvraag

Welke is de goede?
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
J'est tombé.
D
J'ai tombé.

Slide 10 - Quizvraag

Jij bent naar binnengegaan.
Als ik dit vertaal, gebruik ik:
A
être
B
avoir

Slide 11 - Quizvraag

(ik heb) beantwoord = ...
A
répondré
B
répondu
C
répondri

Slide 12 - Quizvraag

Met welke tijd druk je de toekomst uit?
A
le présent
B
le futur
C
le passé composé

Slide 13 - Quizvraag

Voor stap 1 van de passé composé kies je être of avoir.
A
correct
B
faux

Slide 14 - Quizvraag

(jij hebt) beëindigd = ...
A
fini
B
finé
C
finu

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb gelopen.
Als ik dit vertaal, gebruik ik:
A
être
B
avoir

Slide 16 - Quizvraag

(jij hebt) beantwoord = ...
A
répondri
B
répondré
C
répondu

Slide 17 - Quizvraag

Maak een bingokaart van 3x3
- In hokjes, bijvoorbeeld: je suis, tu vas, etc.
- Elk ww staat er 3x in (3x aller, 3x être, 3x avoir)

Slide 18 - Tekstslide

 Wat weten we nu?

1. We kunnen nu regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige , toekomende  en verleden tijd zetten.

2. We kennen de présent van aller, être en avoir.

Slide 19 - Tekstslide

*** NIEUW ***

1. Onregelmatige werkwoorden en de passé composé

2. Uitgangen bij passé composé met être

Slide 20 - Tekstslide

*** NIEUW ***

1. Onregelmatige werkwoorden en de passé composé

2. Uitgangen bij passé composé met être

Slide 21 - Tekstslide

*** NIEUW ***
1. Welk werkwoorden herken je?
2. Probeer de zinnen te vertalen

a. Il a fait une exercice difficile.
b. J'ai été à Paris.
c. Il a eu une très bonne note, une 10!
d. Est-ce que tu as voulu aller en France?
e. On a pu aller aux toilettes!
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

*** CONCLUSIE ***
De voltooid deelwoorden....
                                    ..... van de onregelmatige werkwoorden
                                                                           ....zijn echt
                                                                                            ........écht
                                                                                                    .....heel erg
                                                                                                                ........onregelmatig!

Slide 23 - Tekstslide

Wij hebben gemaakt = ...
A
nous sommes fait
B
nous avons fait
C
nous avons pu
D
nous sommes pu

Slide 24 - Quizvraag

Hij is geweest = ...
A
Je suis allé
B
J'ai été
C
Je suis été
D
Il a été

Slide 25 - Quizvraag

Ik ben gegaan = ...
A
Je suis allé
B
J'ai été
C
Il est allé
D
Il a été

Slide 26 - Quizvraag

Zij hebben gewild = ...
A
Ils ont voulu
B
Elle a voulu
C
Ils sont voulu
D
Elle est voulu

Slide 27 - Quizvraag

Zij heeft gehad = ...
A
Elles ont eu
B
Elles ont été
C
Elle a eu
D
Elle est été

Slide 28 - Quizvraag

U heeft gekund= ...
A
vous pouvez
B
Vous avez pu
C
nous pouvons
D
nous avons pu

Slide 29 - Quizvraag

*** NIEUW***
VERGELIJK:

C'est une grande fille.
C'est un grand garçon.
Ce sont des grands loups.
Ce sont des grandes dames.

                                                                      Wat valt je op?

Slide 30 - Tekstslide

*** NIEUW***
CONCLUSIE

mannelijk, enkelvoud C'est un grand garçon.  (Woordenboekvorm)
mannelijk, meervoud Ce sont des grands loups. (Woordenboekvorm + s)

vrouwelijk,enkelvoud C'est une grande fille.  (Woordenboekvorm +e)
vrouwelijk, meervoud Ce sont des grandes dames. (Woordenboekvorm +es)

Slide 31 - Tekstslide

*** NIEUW***
                                                  ZO GAAT DAT OOK BIJ ÊTRE EN DE PASSÉ COMPOSÉ.
Dus NIET bij avoir.
Dus NIET bij présent of futur.
Alleen bij être, alleen bij passé composé

mannelijk, enkelvoud Il est allé (normale vorm)
mannelijk, meervoud  Ils sont allés (normale vorm +s)

vrouwelijk,enkelvoud Elle est allée  (normale vorm  +e)
vrouwelijk, meervoud Elles sont allées. (normale vorm +es)

Slide 32 - Tekstslide

Probeer het maar!
1. (danser) J'ai ....

2. (rester) Ils sont ...

3. (tomber) Elle est ....

4. (arriver) Ils sont ....

5. (rougir) Tu as ...

6. (répondre) Tu as ....

Slide 33 - Tekstslide

*** Le passé composé ***

Slide 34 - Tekstslide