NUN 1F-2F Spellingsregels, 2.4 Bijvoeglijk naamwoord tm p.166-3

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB
datum   maart 2022

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands voor anderstaligenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB
datum   maart 2022

Slide 1 - Tekstslide

Spellingregels 2.4 Bijvoeglijk naamwoord  p.165-168
Het bijvoeglijk naamwoord (bn) voegt betekenis toe aan het zelfstandig naamwoord.
De meeste bn-en hebben een lange en korte vorm.
de patiënt
de bedlegerige patiënt  De patiënt is bedlegerig.
de doodzieke patiënt     De patiënt is doodziek.
de vrolijke patiënt         De patiënt is vrolijk.

Slide 2 - Tekstslide

het bijvoeglijk naamwoord
de korte vorm
- indien het bn achter het zelfstandig naamwoord staat
- indien het zelfstandig naamwoord een het-woord is en gebruikt wordt met 'een' ('geen'; zonder lidwoord)
het slachtoffer
Het slachtoffer is bejaard. Een bejaard slachtoffer.

Slide 3 - Tekstslide

woordenschat p.165 uitleg
het kapsel - hoe ziet het haar eruit, het model
de uitlaat - deel van de auto 
waar het uitlaatgas uit komt

de uitzending - programma op radio of tv
waardeloos - helemaal niet goed / niet interessant
gaaf - zonder beschadiging, zonder kapotte stukjes

Slide 4 - Tekstslide

p. 165 woordenschat  uitleg
het ijzeren hek



bij rekenen
Indien in de opdracht 'hek' staat, moet je altijd de omtrek uitrekenen (formule: L+B+L+B= omtrek).

Slide 5 - Tekstslide

p. 165 woordenschat uitleg
de polyester sportbroek


de nylon panty

Slide 6 - Tekstslide

p.165  woordenschat voorbeeld
relevant - belangrijk voor deze situatie
de horeca - bedrijven van hotel, restaurant, café
de eigenschap - het kenmerk; wat hoort echt bij iemand
gastvrij - ik wil dat iemand zich welkom voelt
stressbestendig - ik kan werken als het heel druk is
de teamplayer - ik werk graag samen

Slide 7 - Tekstslide

p.165 woordenschat voorbeeld
beschikbaar - ik kan werken ; ik kan aanwezig zijn;
donderdag- en vrijdagavond = donderdagavond en                                                              vrijdagavond


Slide 8 - Tekstslide

p.166 Type de correct gespelde bijvoeglijk naamwoorden van nummer 1 .
Gebruik een enter.
timer
1:00

Slide 9 - Open vraag

p.166 Type de correct gespelde bijvoeglijk naamwoorden van nummer 2 .
Gebruik een enter.
timer
1:00

Slide 10 - Open vraag

p.166 de correct gespelde bijvoeglijk naamwoorden 

nr
met 'de' of 'het'
met 'een'   ('geen')
3
het leuke gesprek
een leuk   gesprek
4
het handige apparaat
een handig   apparaat
5
de spannende film
een spannende film
6
de nieuwe bewoner
een nieuwe bewoner
7
het lastige klusje
een lastig   klusje
het belangrijke besluit
een belangrijk   besluit

Slide 11 - Tekstslide

p.166, opdracht 2 woordenschat
4. zo'n 150 - ongeveer 150                de gebakjes
5. het gebakje
6. de haven
7. nam - verleden tijd van 'nemen'
8. Indiaas - uit India, van India                de haven
    het gerecht - een soort eten  
   (bijv. pilav, dahl, chicken massala)

Slide 12 - Tekstslide

p.166, opdracht 3 Kies de juiste eindletter /t/  of /d/.
nummer
eindigend op /t/
eindigend op /d/
Extra
tegengestelde
1
bot
scherp
2
gezond
ongezond
3
blond
-
4
geschikt
ongeschikt
5
onbeleefd
beleefd
6
beperkt
overvloedig

Slide 13 - Tekstslide

p.166 opdracht 2
Typ de juiste vorm van het bijvoeglijk
naamwoord van nummer 2 en 7. (met enter)
timer
1:00

Slide 14 - Open vraag

p.166, opdracht 2 
De juiste vorm v.d. bijvoeglijk naamwoorden
1
dat hoge gebouw
3
een vervelend bericht
4
met blond haar
5
een lekker gebakje
6
dat kleine café
8
een Indiaas gerecht

Slide 15 - Tekstslide

p.167, opdracht 4  stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden
wegens - met de reden, omdat

1. glazen waxinelichthouders
2. drie fluwelen kussenhoezen

Slide 16 - Tekstslide

p.166, opdracht 4 stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden
3. aluminium fotolijsten
4. een houten bijzettafeltje
5. 15 plastic opbergbakken

Slide 17 - Tekstslide

p.167 Theorie: werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
bijvoorbeeld:
- als iets gebeurd is                              
de geplakte fietsband (plakken); de ingeschonken thee              - een situatie                                                       (inschenken)
een geslaagde dag (slagen); een bedorven maaltijd (bederven)
- uiterlijk
het fonkelende glas (fonkelen);                      de geverfde muur

Slide 18 - Tekstslide

p.167 Theorie: werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
- spelling volgt die van het voltooid deelwoord ('t ex-fokschaap)
- spelling zo kort mogelijk
. het geslaagde feest (met 1 /d/)
. de opgeluchte patiënt (met 1 /t/)

. de gezette koffie (met dubbel /t/, want 'gezete' heeft een andere uitspraak)

Slide 19 - Tekstslide

p.167, opdracht 5
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
1. gekookte eieren
2. uitgebloeide bolgewassen


Slide 20 - Tekstslide

p.167, opdracht 5
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
3. geroosterde groenten

4. Gekochte artikelen

5. verzonden mailtjes

Slide 21 - Tekstslide

p.167, opdracht 6
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
1. verrotte appels

2. vergrote foto's       de pixels


Slide 22 - Tekstslide

p.167, opdracht 5
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
3. de geplette voertuigen

4. het gewiede onkruid

de kruiwagen

Slide 23 - Tekstslide

p.167, opdracht 5
werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
5. Het bestede bedrag

besteden - uitgeven

declareren - terugvragen

Slide 24 - Tekstslide