DISK werkwoorden: zullen, willen, mogen, kunnen

Grammatica: onregelmatige werkwoorden
werkwoorden:
kunnen, mogen, willen, zullen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: onregelmatige werkwoorden
werkwoorden:
kunnen, mogen, willen, zullen

Slide 1 - Tekstslide

Uit: van A tot Zin --> 1.3

klassikale uitleg + 
Opdracht voor  leerlingen op weg naar A1
Opdracht  voor leerlingen op weg naar A2
Klare taal
Doel :
Je vervoegt de werkwoorden
kunnen, mogen, willen en zullen
in de tegenwoordige tijd correct.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kunnen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de regels

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Kan je morgen komen?
B
Kunnen je morgen komen?

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
U kunt goed schrijven.
B
U kunnen goed schrijven.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Kunnen ik betalen?
B
Kan ik betalen?

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
John en Ali kan in de keuken helpen.
B
John en Ali kunnen in de keuken helpen.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mogen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de regels

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Julia mag haar moeder helpen.
B
Julia mogen haar moeder helpen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Jullie mag mag hier even wachten.
B
Jullie mogen hier even wachten.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Mag we u iets vragen?
B
Mogen we u iets vragen?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Mag ik de auto van Ali gebruiken?
B
Mogen ik de auto van Ali gebruiken?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
De kinderen mag tv kijken.
B
De kinderen mogen tv kijken.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

willen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de regels

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Jullie wil de trein nemen.
B
Jullie willen de trein nemen.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Je wil zaterdag voetballen.
B
Je wilt zaterdag voetballen.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Hij wil graag helpen.
B
Hij wilt graag helpen.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Wil u mij helpen?
B
Wilt u mij helpen?

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zullen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de regels

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Zal we een biertje drinken?
B
Zullen we een biertje drinken?

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Je hebt een nieuw huis. Je zal wel blij zijn.
B
Je hebt een nieuw huis. Je zullen wel blij zijn.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Het is warm. Zal jullie genoeg drinken?
B
Het is warm. Zullen jullie genoeg drinken?

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Ik zal een kop koffie voor je kopen.
B
Ik zullen een kop koffie voor je kopen.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan de werkwoorden
kunnen, mogen, willen en zullen
in de tegenwoordige tijd correct vervoegen.
0100

Slide 28 - Poll

Deze slide heeft geen instructies