décrire des objets

Les objectifs

  • Kan een voorwerp beschrijven.
  • Kan de ww servir, décrire en pouvoir gebruiken

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les objectifs

  • Kan een voorwerp beschrijven.
  • Kan de ww servir, décrire en pouvoir gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Les couleurs 

Slide 2 - Tekstslide

Comment décrire? 

Slide 3 - Tekstslide

partir* mais aussi sortir*, sentir, servir, dormir
je sers        = servir , vir eraf, s erbij
tu sers        = servir , vir eraf, s erbij
il/elle/on  sert = servir , vir eraf, t erbij
==================================
nous servons = servir, ir eraf, ons erbij
vous servez = servir, ir eraf, ez erbij
ils/elles servent = servir, ir eraf, ent erbij

Slide 4 - Tekstslide

partir* mais aussi sortir*, sentir, servir, dormir
je sers        = servir , vir eraf, s erbij
tu sers        = servir , vir eraf, s erbij
il/elle/on  sert = servir , vir eraf, t erbij
==================================
nous servons = servir, ir eraf, ons erbij
vous servez = servir, ir eraf, ez erbij
ils/elles servent = servir, ir eraf, ent erbij

Slide 5 - Tekstslide

je                     servir - VIR        + s               ->     je sers
tu                               ser              + s               ->    tu sers
il/elle/on                                      + t                ->    on sert
----------------------------------------------------------------
nous             servir     - IR         + ons          ->   nous servons
vous                        serv             + ez             ->    vous servez
ils/ elles                                        + ent          ->    ils servent

Slide 6 - Tekstslide

i

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

C'est quoi? 

Slide 9 - Tekstslide

C'est quoi? 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Décrire 
présent
passé co.
imparfait
Je
décris
ai décrit
décrivais
Tu
décris
as décrit
décrivais
Il / Elle / On
décrit
a décrit
décrivait
Nous
décrivons
avons décrit
décrivions
Vous
décrivez
avez décrit
décriviez
Ils / Elles
décrivent
ont décrit
décrivaient

Slide 12 - Tekstslide

Décrire
Futur simple
Conditionnel
Je
décrirai
décrirais
Tu
décriras
décrirais
Il / Elle / On
décrira
décrirait
Nous
décrirons
décririons
Vous
décrirez
décririez
Ils / Elles
décriront
décriraient

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Décrire un objet en français

Slide 15 - Tekstslide

Comment décrire (je vindt het document in de studiewijzer bij hulpbronnen) 

Slide 16 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide

Décrire - Andere tijden
Frans
NL
Passé composé
J'ai décris
Ik heb beschreven 
Imparfait
Je décrivais 
Ik beschreef
Futur simple
Je décrirai
Ik zal beschrijven
Conditionnel
Je décrirais
Ik zou beschrijven

Slide 18 - Tekstslide

Décrire - présent
Décrire
NL
Je
Je décris
Ik beschrijf
Tu
Tu décris 
Jij bechrijft
Il / Elle / On
Il décrit
Hij beschrijft
Nous
Nous décrivons
We beschrijven
Vous
Vous décrivez
Jullie beschrijven
Ils / Elles
Ils décrivent
Zij beschrijven

Slide 19 - Tekstslide

Décrire des objets

Slide 20 - Tekstslide

Qu'est-ce que c'est?
Tu peux le décrire?


Slide 21 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide

Décrire un objet (exercice 2)

Slide 23 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Production de l'oral
Comment décrire? 

Zie instructies

Aan het eind nemen
we alles nog door.

Slide 25 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

écrire = schrijven
écrire = een onregelmatige werkwoord


afgeleide werkwoorden:
                  décrire = beschrijven
                  inscrire = inschrijven

Vervoegingen zijn identiek.

Slide 27 - Tekstslide

Comment décrire (je vindt het document in de studiewijzer bij hulpbronnen) 

Slide 28 - Tekstslide

Décrire un objet en français

Slide 29 - Tekstslide

Décrire - présent
Décrire
NL
Je
Je décris
Ik beschrijf
Tu
Tu décris 
Jij bechrijft
Il / Elle / On
Il décrit
Hij beschrijft
Nous
Nous décrivons
We beschrijven
Vous
Vous décrivez
Jullie beschrijven
Ils / Elles
Ils décrivent
Zij beschrijven

Slide 30 - Tekstslide

Décrire - Andere tijden
Frans
NL
Passé composé
J'ai décris
Ik heb beschreven 
Imparfait
Je décrivais 
Ik beschreef
Futur simple
Je décrirai
Ik zal beschrijven
Conditionnel
Je décrirais
Ik zou beschrijven

Slide 31 - Tekstslide

Décrire une photo

Slide 32 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 33 - Tekstslide

On va décrire quelqu'un!

Slide 34 - Tekstslide

Qu'est-ce que c'est?
Tu peux le décrire?


Slide 35 - Tekstslide

Décrire une personne

Slide 36 - Tekstslide

G phrases-clés - décrire quelqu'un

Slide 37 - Tekstslide

écrire = schrijven
écrire = een onregelmatige werkwoord


afgeleide werkwoorden:
                  décrire = beschrijven
                  inscrire = inschrijven

Vervoegingen zijn identiek.

Slide 38 - Tekstslide

Décrire un objet

Slide 39 - Tekstslide

Décrire

De stam van 'décrire' is 'décri'.
Behalve met nous, vous en ils, dan is het 'décriv'

Het voltooid deelwoord is 'décris'. 

Slide 40 - Tekstslide

Décrire une photo

Slide 41 - Tekstslide

Décrire un objet (exercice 2)

Slide 42 - Tekstslide

Comment décrire en français?
timer
1:00

Slide 43 - Tekstslide

Comment décrire (je vindt het document in de studiewijzer bij hulpbronnen) 

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

écrire = schrijven
écrire = een onregelmatige werkwoord


afgeleide werkwoorden:
                  décrire = beschrijven
                  inscrire = inschrijven

Vervoegingen zijn identiek.

Slide 46 - Tekstslide