2.3 Hefbomen (HAVO) + 2.3 voorstuwen en tegenwerken (VWO)

Hoofdstuk 2: Krachten
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: Krachten

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblik op vorige les
  • Paragraaf 2.3 (HAVO en VWO apart programma)
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling kan het principe van hefbomen uitleggen
  • De leerling kan uitleggen wat het "moment' betekent.
  • De leerling kan het moment uitrekenen.
  • De leerling kan meerdere momenten met elkaar vergelijken. 

Slide 3 - Tekstslide

Paragraaf 2.3 Hefbomen
  • Lees blz 84 t/m 86  tot aan de momentenwet
  • Maak vraag 1 + 2
  • "speel" het spel in de link hiernaast
  • Lees de rest van de paragraaf af (let vooral goed op de voorbeelden)
  • klassikale uitleg + bespreking

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 2

Slide 5 - Tekstslide

Programma
Per leerdoel een korte les
- Introductie
- Uitleg van het leerdoel
- Controlevragen

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
- De leerlingen kennen de verschillende krachten (voorstuwende/tegenwerkende) die bij beweging een rol spelen en kunnen deze benoemen/aanwijzen 
- De leerling kan de luchtwrijving berekenen 
- De leerling kan uitleggen hoe de nettokracht laat zien hoe de snelheid van een voertuig veranderd.

Slide 7 - Tekstslide

Voorkennis
De leerling kent de verschillende soorten krachten (zie hfst 1.1)
De leerling weet dat krachten zelf niet gezien kunnen worden, maar dat je alleen het effect van de kracht ziet. 
De leerling kan vectoren tekenen en weet dat vectoren een beginpunt, richting en een lengte hebben.

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Voortstuwen en tegenwerken
Zoals je in het filmpje zag ging de auto "vanzelf" steeds harder. Door de zwaartekracht werd de auto steeds meer voorgestuwd. Dit zie je andersom ook. Als je een heuvel op probeert te fietsen, maar je stopt met trappen, zal je afremmen en uiteindelijk zelfs achteruit rollen.   

Slide 10 - Tekstslide

Voortstuwen en tegenwerken
De voorstuwende krachten zijn krachten die maken dat je vooruit komt. (spierkracht, motorkracht, zwaartekracht) 

Tegenwerkende krachten zorgen ervoor dat de beweging juist moeilijker gaat, of dat je afremt. Denk daarbij aan luchtwrijving, rolwrijving, zwaartekracht, andere wrijvingskrachten (onderdelen die langs elkaar bewegen)

Slide 11 - Tekstslide

Maak de zin af: Hoe minder wrijving...
A
Hoe meer verzet.
B
Hoe meer kracht er nodig is om de trein achteruit te laten gaan.
C
Hoe minder kracht er nodig is om te stoppen.
D
Hoe minder kracht er nodig is om de trein vooruit te krijgen.

Slide 12 - Quizvraag

Een fietser rijd de berg op. Welke krachten werken hem tegen?
A
Zwaartekracht
B
Wrijvingskracht
C
Luchtweerstand
D
Alle 3 genoemde krachten

Slide 13 - Quizvraag

Als het sneeuwt, wordt de remweg langer. Hoe komt dat?
A
Omdat de luchtweerstand is afgenomen.
B
Omdat de luchtweerstand is toegenomen.
C
omdat de schuifweerstand is afgenomen.
D
Omdat de schuifweerstand is toegenomen.

Slide 14 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de luchtweerstand als je harder trapt?
A
Wordt groter
B
wordt kleiner
C
Blijft gelijk
D
wordt 0 N

Slide 15 - Quizvraag

Luchtwrijving

De luchtwrijving is afhankelijk van:
- De snelheid: als je snel rijdt, moet je per seconde meer lucht opzij duwen.
- De dichtheid van de lucht: Als de lucht "dichter" op elkaar zit, moet je per seconde meer lucht opzij duwen.
- Het frontaal oppervlakt: Hoe groter het oppervlakte hoe meer lucht je per seconde opzij moet duwen.
- De kwaliteit van de stroomlijn: hoe beter de stroomlijn, hoe lager de C-waarde, hoe makkelijker de lucht voorbij stroomt.

Slide 16 - Tekstslide

Luchtwrijving

In formule vorm:

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is de luchtwrijving bij deze fietsen zo verschillend?
A
de rolwrijwing speelt hier geen rol
B
de snelheden zijn zeer verschillend
C
de vorm van de fiets is zo anders
D
ze zijn voor andere wegdekken.

Slide 18 - Quizvraag

Welke factor heeft er geen invloed om de grootte van de luchtwrijving?
A
oppervlakte van het voorwerp
B
snelheid van het voorwerp
C
de massa van het voorwerp
D
de dichtheid van de lucht

Slide 19 - Quizvraag

Tijdens een tenniswedstrijd bereikt een tennisbal een snelheid van 150 km/h. De Cw-waarde is 0,47. Maak een schatting van de luchtwrijving. Neem voor de luchtdichtheid 1,3 kg/m3
A
Ongeveer 2,0 N
B
Ongeveer 0,05 N
C
Ongeveer 0,17 N
D
Ongeveer 26 N

Slide 20 - Quizvraag

Resultante/nettokracht
De nettokracht is het resultaat van alle krachten tesamen. Die krachten kunnen onder een hoek staan of in dezelfde richting.

Slide 21 - Tekstslide

Resultante/nettokracht
=> Nettokracht werkt in de bewegingsrichting


=> Nettokracht is 0 N


=> Nettokracht werkt tegen de bewegingsrichting in

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de nettokracht?
A
Alle krachten bij elkaar opgeteld
B
als er geen krachten zijn, dat is de nettokracht
C
de sterkste kracht in de tekening

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de
nettokracht?
A
186N
B
8360N
C
1,45N
D
34N

Slide 24 - Quizvraag

Wat is
de
nettokracht?
A
25N
B
225N
C
1,25N
D
12500N

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent eenparig vertraagd?
Wat weet je dan van de nettokracht?
A
Dat betekent: sloom en traag. Van de nettokracht weet je niets
B
Dat de snelheid constant blijft, de nettokracht is nul
C
Dat de snelheid varieert, de nettokracht weet je niets van
D
Dat de snelheid constant afneemt, de nettokracht werkt tegen

Slide 26 - Quizvraag

Welke afbeelding geeft
de nettokracht bij
het remmen juist weer?
A
A
B
B
C
C

Slide 27 - Quizvraag

Oefenen
Maak van paragraaf 2.3 de vragen:
1 t/m 5
- Zorg dat je de uitleg nog een keer bekijkt als je er niet uitkomt.
- Kijk de vragen na.
- Veel fout? Noteer waar het fout ging (rekenwerk, nauwkeurigheid, lezen, niet begrepen)
- Veel goed? Fijn! Doel voor deze week gehaald

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling kan het principe van hefbomen uitleggen
  • De leerling kan uitleggen wat het "moment' betekent.
  • De leerling kan het moment uitrekenen.
  • De leerling kan meerdere momenten met elkaar vergelijken. 

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 2.3 Hefbomen
  • Lees blz 84 t/m 86  tot aan de momentenwet
  • Maak vraag 1 + 2
  • "speel" het spel in de link hiernaast
  • Lees de rest van de paragraaf af (let vooral goed op de voorbeelden)
  • klassikale uitleg + bespreking

Slide 30 - Tekstslide

Paragraaf 2.3 Hefbomen
Veel krachten om ons heen zijn veel te groot om te overbruggen. Om die kracht toch te kunnen leveren maken we gebruik van hefbomen. 

Slide 31 - Tekstslide

Paragraaf 2.3 Hefbomen
Het basisprincipe van een hefboom is:
               "Wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand."

Je hoeft minder kracht te leveren, maar je moet daarvoor wel meer afstand afleggen. 

Slide 32 - Tekstslide

Paragraaf 2.3 Hefbomen
Bij een hefboom kijken we dus naar 2 dingen: De kracht die je levert en de lengte van de arm. Samen zorgen deze 2 grootheden voor een "moment". 

In de natuurkunde heeft moment altijd met draaiing te maken. Het is de combinatie van kracht en afstand.

M=Fr

Slide 33 - Tekstslide

Stelling:
Hefbomen hebben altijd een draaipunt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Wat je wint aan kracht
A
win je aan afstand
B
verlies je aan afstand
C
win je aan moment
D
verlies je aan moment

Slide 35 - Quizvraag

Wat heeft een hefboom?

Slide 36 - Sleepvraag

Paragraaf 2.3 Hefbomen
Soms heb je te maken met meerdere momenten. Deze momenten kunnen we dan met elkaar vergelijken. 
Bij een evenwicht zijn de momenten aan beide kanten van het draaipunt gelijk. 


Ml=Mr
Flrl=Frrr

Slide 37 - Tekstslide

Welke bewering over hefbomen is juist?
A
De kracht is het grootst bij de korte kant van de hefboom
B
De kracht is even groot bij de korte en de lange kant van de hefboom
C
De kracht is het grootst bij de lange kant van de hefboom

Slide 38 - Quizvraag

Bereken met de hefboomregel of de hefboom hiernaast in evenwicht is.
A
A. Er is evenwicht
B
B. Het moment links is groter
C
C. Het moment rechts is groter

Slide 39 - Quizvraag

Wanneer is een hefboom in evenwicht?
A
Als het moment rechts groter is dan het moment links.
B
Als het moment rechts even groot is als het moment links.
C
Als het moment rechts kleiner is dan het moment links.
D
Een hefboom is nooit in evenwicht.

Slide 40 - Quizvraag

In welke stand is het moment het grootst?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 41 - Quizvraag

Het moment van de spierkracht is
A
0,46 Nm
B
0,56 Nm
C
52 Nm
D
5,7 Nm

Slide 42 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
H3: 
Lees paragraaf 3 



Slide 43 - Tekstslide