7.4 Wat geeft de overheid uit?

H7 Wie heeft het voor het zeggen?
Paragraaf 7.4 Wat geeft de overheid uit?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H7 Wie heeft het voor het zeggen?
Paragraaf 7.4 Wat geeft de overheid uit?

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 7.3
  • Je kunt enkele belangrijke overheidsinkomsten noemen.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen directe en indirecte belastingen en bij elke twee voorbeelden geven.
  • Je kunt uitleggen bij welke belasting het draagkrachtbeginsel wordt toegepast.
  • Je kunt uitleggen hoe bij de belasting het profijtbeginsel wordt toegepast.

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 7.3
  • Directe belastingen
  • Draagkrachtbeginsel
  • Indirecte belastingen
  • Inkomstenbelasting
  • Motorrijtuigenbelasting
  • Niet-belastingontvangsen
  • Profijtbeginsel
  • Vennootschapsbelasting

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 7.4
  • Je kunt uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.
  • Je kunt uitleggen waar de overheid op let bij het plannen van de uitgaven.
  • Je kunt uitleggen hoe een begrotingstekort of begrotingsoverschot ontstaat.
  • Je kunt uitleggen hoe de staatsschuld is ontstaan.

Slide 5 - Tekstslide

Rijksbegroting en Miljoenennota
  • Elke derde dinsdag in september is het Prinsjesdag.
  • Op deze dag leest de koning de troonrede voor.
  • Ook presenteert de regering de rijksbegroting, met de verwachte uitgaven en inkomsten van het rijk.
  • In de miljoenennota worden de gemaakte keuzes uitgelegd.
  • De Eerste en Tweede Kamer moeten de begroting goedgekeurd hebben voordat de plannen uitgevoerd worden.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Prioriteiten stellen
  • Alles wat de burgers aan belasting betalen, geeft de overheid weer uit.
  • Eigenlijs is het dus geld van de burgers.
  • Bij het opstellen van de rijksbegroting spreken de ministers af welk bedrag elk ministerie mag besteden.
  • De overheid moet prioriteiten stellen, waarbij ze kijkt naar wat de samenleving het meest nodig heeft. 

Slide 8 - Tekstslide

Begrotingstekort en -overschot
  • Soms geeft de overheid te veel geld uit en ontstaat er een begrotingstekort.
  • Dan zijn de verwachte uitgaven hoger dan de verwachte inkomsten.
  • Andere jaren houdt de overheid geld over. Dat noem je een begrotingsoverschot.
  • De overheid kan een begrotingstekort voorkomen door te bezuinigen op de uitgaven of door de inkosten te verhogen.

Slide 9 - Tekstslide

Staatsschuld
  • Als er toch een begrotingstekort is, dan moet de overheid lenen.
  • Dit doen ze van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en burgers.
  • Als de overheid te lang in een begrotingstekort zit, dan ontstaat er een staatsschuld.
  • Door leningen af te lossen daalt de staatsschuld.
  • Net als bij elke andere lening betaalt de overheid rente over de staatsschuld.

Slide 10 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je kunt uitleggen wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.
  • Je kunt uitleggen waar de overheid op let bij het plannen van de uitgaven.
  • Je kunt uitleggen hoe een begrotingstekort of begrotingsoverschot ontstaat.
  • Je kunt uitleggen hoe de staatsschuld is ontstaan.

Slide 11 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 7.4
  • Begrotingsoverschot
  • Begrotingstekort
  • Miljoenennota
  • Rijksbegroting
  • Staatsschuld

Slide 12 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten: 7.4: 2, 4, 5, 7, 8, 10, 12 en 13
Maken Rekenopdrachten: 15 en 16
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 7.4
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 7.4
 

timer
25:00

Slide 13 - Tekstslide