Thema evolutie

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Thema evolutie
Bestaat uit 3 onderdelen:

  • Evolutie
  • Argumenten voor de evolutie
  • De geschiedenis van het leven op aarde

Slide 2 - Tekstslide

Evolutie
Onderwerpen:
  • Wat is een soort?
  • Indeling van soorten
Feiten voor de evolutietheorie
  • Variatie in genotypen
  • Natuurlijke selectie
  • Het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een soort?
Definitie soort kunnen toepassen:
Organismen die zich samen kunnen voortplanten en de nakomelingen zijn ook vruchtbaar.

Uiterlijk zegt niet alles! sommigen dieren lijken op elkaar maar zijn niet dezelfde soort.


Slide 4 - Tekstslide

Geen soort
Het is geen soort wanneer:
Er geen vruchtbare nakomelingen ontstaan
We noemen dit een hybride.

Slide 5 - Tekstslide

Indeling van soorten
Elk soort organisme heeft een eigen naam
Het is wereldwijd hetzelfde (geen verwarring)
Soortnaam altijd in het Latijns:

  • De eerste naam is de geslachtsnaam: altijd met een hoofdletter.
  • De tweede naam is de soortnaam: altijd met kleine letter.
  • De dubbele naamgeving wordt schuin weergeven


Geslachtsaanduiding soortaanduiding
  • Panthera pardus
  • Homo sapiens

Slide 6 - Tekstslide

Charles Darwin
  • Engelse onderzoeker in de 19de eeuw
  • Grondlegger van de evolutietheorie

https://www.youtube.com/watch?v=u9avRKtQ1sA

Slide 7 - Tekstslide

Evolutie
Evolutie: Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en of verdwijnen.

Eerst dacht men dat alle soorten onveranderd blijven bestaan. Tot de evolutietheorie.
De gehele evolutietheorie is niet te bewijzen, maar er zijn wel een paar feiten die de theorie aannemelijk maken.

Slide 8 - Tekstslide

Variatie in genotypen
Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen

Ook mutaties zorgen variatie

Nieuwe genotypes --> Nieuwe fenotypes

Variaties in genotypen kunnen klein zijn maar er uiteindelijk ook voor zorgen dat soorten geheel kunnen veranderen.

Slide 9 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
Organismen kunnen goed of minder goed aangepast zijn aan hun omgeving.
Hoe beter je aangepast bent hoe hoger de overlevingskans

Organismen met gunstige eigenschappen voor de omgeving
- Krijgen meer nakomelingen
- De gunstige eigenschappen worden weer doorgegeven

Slide 10 - Tekstslide

Lange of korte nek
Vachtkleur

Slide 11 - Tekstslide

Het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 12 - Tekstslide

Mutatie
  • Ontstaan van soorten door mutaties. 
  • Klein of groot. 
  • Nuttig (of onnodig) voor de overlevingskans.

Slide 13 - Tekstslide

Verandering in de omgeving

Slide 14 - Tekstslide

De soort verandert

Slide 15 - Tekstslide

Obstakel tussen twee groepen

Slide 16 - Tekstslide

Door isolatie is er een nieuwe soort ontstaan

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Achter in het boekje heb je opdrachten.

6. De evolutietheorie opdrachten:
Opdracht 1 t/m 6 

Extra opdracht op de 2e bladzijde van het boekje:
Opdracht 1: indeling van soorten.

Slide 18 - Tekstslide

Argumenten voor de evolutie
  • Fossielen
  • Overeenkomst in DNA, eiwit en fenotype
  • Overeenkomst in embryonale ontwikkeling
  • Overeenkomst in bouw
  • Rudimentaire organen

Slide 19 - Tekstslide

Fossielen
Fossielen: versteende overblijfselen 
van organismen of afdrukken van 
organismen in gesteenten

Kunnen alleen ontstaan  als de resten niet wegrotten of vergaan.

Sedimenten: kleine zand-of kleideeltjes die resten van organismen bedekken. Bacterien en schimmels kunnen er niet meer bij!
Na een lange tijd verstenen de sedimenten door druk van bovenstaande lagen.


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Fossielen/fossiliseren
Hoe dieper ze in de grond liggen hoe ouder ze zijn

Uit de fossielen blijkt dat in de loop van
de evolutie soorten zijn ontstaan,
veranderd en/of verdwenen.

Hoe dieper ze in de grond liggen hoe ouder ze zijn.
Sommige fossielen komen voor in meerder lagen
En anderen komen alleen voor in 1 laag.

*reconstructie

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Overeenkomst in DNA, eiwit en fenotype
Hoe meer DNA van twee soorten overeenkomen, hoe meer deze soorten aan elkaar verwant zijn.
Er wordt gekeken naar de DNA-sequentie (hoeveel overeenkomst in DNA volgorde).

Als de volgorde van het DNA erg met elkaar overeenkomt dan:
  • Eiwitten (eiwitsynthese) lijkt erg op elkaar.
  • Fenotype lijkt erg op elkaar.

Als het DNA, eiwit en fenotype overeenkomt is het aannemelijker dat de twee soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad.

Slide 24 - Tekstslide

DNA overeenkomst
Hoe korter geleden er een gemeenschappelijke voorouder was, hoe meer overeenkomsten en verwantschap

Slide 25 - Tekstslide

Overeenkomst in embryonale ontwikkeling
In het begin van de ontwikkeling lijken embryo's sterk op elkaar, maar daarna gaan ze steeds meer van elkaar verschillen.

de overeenkomst in de ontwikkeling maakt het weer aannemelijk dat alle gewervelden dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad.

Slide 26 - Tekstslide

Overeenkomst in bouw
Veel dieren hebben in overeenkomst in de bouw van hun skelet. 

De evolutietheorie gaat er vanuit dat de organen uit dezelfde grondvorm/bouwplan zijn ontstaan. 
Een verklaring hiervoor is het hebben van een gemeenschappelijke voorouder.

Door zich aan te passen aan verschillende milieus hebben de organen een andere functie gekregen.

Celdeling: Ook de manier waarop cellen zich delen, is een argument voor het hebben van een gemeenschappelijke voorouder.

Slide 27 - Tekstslide

Rudimentaire organen
Als organismen zich aanpassen aan het milieu, kunnen bepaalde organen hun functie verliezen en zich nauwelijks ontwikkelen.

Deze organen kunnen in de loop van de tijd ook compleet verdwijnen uit de evolutie.

De resten van deze organen die we terug vinden noemen we: rudimentaire organen.

Slide 28 - Tekstslide

Rudimentaire organen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Aan de slag
Achter in het boekje heb je opdrachten.

6. De evolutietheorie:
Opdracht 1 t/m 6

7. Argumenten voor de evolutietheorie:
Opdracht 7

Slide 31 - Tekstslide

De geschiedenis van het leven op aarde
  • Leven in het water
  • Leven op het land
  • Verwantschap van soorten

Slide 32 - Tekstslide

Tijdperken
De geschiedenis van het leven op aarde wordt verdeeld in tijdperken.

En de tijdperken worden verder onderverdeeld in perioden.

De tijdperken en perioden worden weergeven in een geologische tijdschaal.

In een geologische tijdschaal kun je zien wanneer een periode begint en eindigde.

De oudste levensvormen staan onderaan de tijdschaal.

geologie= leer van de aarde.



Slide 33 - Tekstslide

Leven in het water
Aarde bestaat 4,6 miljard jaar
  1. Temperatuur te koud
  2. Weinig leven

38 miljoen jaar geleden:
  • Eerste levensvormen in het water
  • Bacterien die zuurstof konden produceren
  • Eenvoudig eencelligen die fotosynthese konden laten plaatsvinden.
  • Meer zuurstof in het water en op het land.

Op het land alleen nog bacterien, maar in het water complexere meercelligen: stekelhuidigen, holtedieren, sponzen, inktvissen etc....

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Leven op het land
500 miljoen jaar geleden:
  • Landplanten (mossen)
  • Vissen

450 miljoen jaar geleden:
  • Landdieren (geleedpotigen)
  • Gewervelden: amfibieen en reptielen

251 miljoen jaar geleden:
  • Tijdperk van de reptielen
  • Eerste dinosauriers op het land, water en in de lucht.
  • Eerste zoogdieren en vogels.

Slide 36 - Tekstslide

Leven op het land
65 miljoen jaar geleden:
  • Uitsterving dino's
  • Meteorietinslag
  • Jaren zwarte wolken van stof en roet.
  • Donker en temperatuur daling.
  • Dino's sterven uit en zoogdieren & vogels overleven klimaatverandering.

3 miljoen jaar geleden:
  • Eerste primitieve mensachtigen

150,000 jaar geleden:
  • De menssoort die nu leeft.
  • Ontstaan uit Afrika.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Stambomen en verwantschap
Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben tonen verwantschap.

In een stamboom kun je aflezen:
-Waaruit groepen organismen zich hebben ontwikkeld.
-Welke groepen veel en weinig verwantschap hebben.
-In welke periode bepaalde groepen een bloeitijd hebben gehad. De groepen zijn dan breed weergeven.

Slide 39 - Tekstslide

Verwantschap
Stamboom

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Aan de slag
Achter in het boekje heb je opdrachten.
6. De evolutietheorie:
Opdracht 1 t/m 6

7. Argumenten voor de evolutietheorie:
Opdracht 7

8. De geschiedenis van het leven op aarde:
Opdracht 8 t/m 14

Slide 42 - Tekstslide