Fragewörter

H4
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

H4

Slide 1 - Tekstslide

Grammatik
Fragewörter
(Vraagwoorden)



7 Fragen

Slide 2 - Tekstslide

Vraagwoorden
wie?
wer?
wat?
was?
welke?
welch-?
waar?
wo?
wanneer?
wann?
hoe?
wie?
waarom?
warum?
weshalb?
wieso?
hoeveel
wie viel-?
NL          D
waaraan?
woran?
waarvan?
wovon?
waarvoor?
wofür?
waarover?
worüber?
waarmee?
womit?
waarvandaan?
woher?
waarheen?
wohin?
NL                D
wo meestal in combi met voorzetsel (mit, von, über)
NL             D
wie?
wer? (+1)
wiens?
wessen? (+2)
(aan) wie?
wem? (+3)
wie?
wen? (+4)
Vraagwoord 'wer' in 4 verschillende naamvallen

Slide 3 - Tekstslide

Nl: rood
D: blauw
Wat?
Wie?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Waarheen?
Welke?
Waarvandaan?
Hoe?
Was?
Wer?
Wo?
Wann?
Warum?
Wohin?
Welch-?
Woher?
Wie?

Slide 4 - Sleepvraag

Nl: rood
D: blauw
wie?
wiens?
aan wie?
wie?
waarmee?
waarvan?
hoeveel?
waarover?
wer (+1)?
wessen? (+2)
wem (+3)?
wen? (+4)
womit?
wovon?
wie viel-?
worüber?

Slide 5 - Sleepvraag

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... heißt dein Lehrer?
A
Wie
B
Wer
C
Wann
D
Wo

Slide 6 - Quizvraag

Welk vraagwoord hoort bij de zin:

...... liegt Hamburg? Im Norden.
A
Wann
B
Wer
C
Wie
D
Wo

Slide 7 - Quizvraag

............ Nationalität hast du?
A
Warum?
B
Was?
C
Welche?
D
Wo?

Slide 8 - Quizvraag

........ kommt er? Er kommt aus Deutschland.
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Woher

Slide 9 - Quizvraag

_______ hast du das gemacht?
A
wann
B
warum
C
wo
D
woher

Slide 10 - Quizvraag

... hast du mein Kugelschreiber gegeben?
A
wessen
B
wen
C
wem
D
wer

Slide 11 - Quizvraag

... fahrt ihr in den Ferien?
A
wo
B
woran
C
woher
D
wohin

Slide 12 - Quizvraag