Kun je uitleggen wat het verschil is tussen een hoofdzin en een bijzin
Kun je onjuist begrensde zinnen herkennen en verbeteren
Kun je de tvl goed gebruiken in combinatie met als of dan
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 100 min
Onderdelen in deze les
Formuleren (2)
Aan het einde van de les:
Kun je uitleggen wat het verschil is tussen een hoofdzin en een bijzin
Kun je onjuist begrensde zinnen herkennen en verbeteren
Kun je de tvl goed gebruiken in combinatie met als of dan
Slide 1 - Tekstslide
Planning deze les
Herhaling theorie vorige les
Theorie formuleren §3
Theorie §1.3 trappen van vergelijking
Oefeningen maken
Hopelijk kunnen we vrijdag de toets bespreken :-)
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?
Slide 3 - Open vraag
Hoofdzin en bijzin (1)
Hoofdzin: er kangeen ander zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm staan.
Test dit met het woordje "niet".
Het niet is alweer bijna carnaval. Daar hebben niet we allemaal heel veel zin in.
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdzin en bijzin (2)
Bijzin: er kan wél een ander zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm staan.
Test dit met het woordje "niet".
omdat hij niet blij was vandaag
zodat Keesje niet meer zo vaak ging voetballen
Slide 5 - Tekstslide
Tegenwoordig lijkt de aarde steeds meer op te warmen, daardoor smelten de ijskappen.
A
Hoofdzin - hoofdzin
B
Bijzin - bijzin
C
Hoofdzin - bijzin
D
Bijzin - hoofdzin
Slide 6 - Quizvraag
Zinnen onjuist begrenzen
Het kan op twee manieren fout gaan:
twee hoofdzinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma" hoofdzin)
een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt(bijzin "punt")
Slide 7 - Tekstslide
Zinnen onjuist begrenzen
Het kan op twee manieren fout gaan:
twee hoofdzinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma" hoofdzin)
een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt(bijzin "punt")
Slide 8 - Tekstslide
Theorie §3 zinnen begrenzen
Enkelvoudige zin: zin met 1 pv
Morgen ga ik naar de bioscoop.
Samengestelde zin: zin met minstens 2 pv's
Slide 9 - Tekstslide
Zinnen begrenzen: hoe?
Zet een punt aan het einde van gewone hoofdzinnen.
Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
Zet een komma voor een voegwoord.
Zet geen komma voor en en of.
Verbind alleen hoofdzinnen met en, maar, of,want, dus.
Slide 10 - Tekstslide
§1.3 Trappen van vergelijking
In de zin De Presidentsbrug in Rusland is lang, de Oresudsbrug tussen Denemarken en Zweden is langer maar de Vasco da Gamabrug in Portugal is het langst van alle bruggen in Europa zie je de trappen van vergelijking van het bijvoeglijk naamwoord lang.
We onderscheiden de stellende trap (lang), de vergrotende trap (langer) en de overtreffende trap (langst).
Slide 11 - Tekstslide
Stellende trap
Schrijf het woord zo eenvoudig mogelijk:
De toren is mooi.
Leipzig is ver.
Je gebruikt als:
De toren is net zo hoog alsde flat.
Leipzig is even ver alsParijs.
Slide 12 - Tekstslide
Vergrotende trap
Zet -er achter het woord: mooier
Een woord dat op -r eindigt, krijgt -der: verder.
Je gebruiktdan:
De toren is mooier dande kerk.
Berlijn is verder danParijs.
Slide 13 - Tekstslide
Overtreffende trap
Zet -st of -ste achter het woord:
(het) mooist(e) (het) verst(e)
Een woord dat op -st of -sch eindigt, krijgt geen -st, maar meest ervoor:
(het) meest gepast (het) meest logisch
Slide 14 - Tekstslide
Uitzonderingen
De woorden goed, graag, veel en weinig hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap:
goed – beter – best;
graag – liever – liefst;
veel – meer – meest;
weinig – minder – minst.
Slide 15 - Tekstslide
Als mij of dan ik??
Vaak wordt na als of dan het verkeerde persoonlijke voornaamwoord gekozen. Om te weten welk woord je moet gebruiken, maak je de zin langer door hem aan te vullen met een persoonsvorm.
- Fenn is net zo lang als hij (is), maar kleiner dan ik (ben).
- Marcia rent sneller dan jij (rent), maar niet zo snel als wij (rennen).
Slide 16 - Tekstslide
To do...
NN5 Formuleren Boek §3 opdr. 1 en 2 Stencil §1.3 opdr. 9, 10 en 11