Bedrijvende en lijdende vorm

timer
15:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica:

  • lijdende en bedrijvende vorm
  • Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Opdracht 2 doen we klassikaal. Doen jullie goed mee? Dan gaat module lv en bv er uit!
Deze les

Slide 2 - Tekstslide

Zin ontleden
  • Persoonsvorm (pv) = werkwoord dat bij ow hoort
  • Onderwerp (ow) = wie/wat + pv?
  • Werkwoordelijk gezegde (wg) = alle werkwoorden in zin
  • lijdend voorwerp = wie/wat+ pv + ow
  • Meewerkend voorwerp = aan wie/wat + wg +ow (+ lv)
  • Bijwoordelijke bepaling = geven extra informatie

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1 A

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1B

Slide 5 - Tekstslide

Bedrijvend en lijdend (actief / passief)
De boer melkt de koe. = De boer / melkt / de koe.​

Pv = melkt​
Ow = de boer​
WG = melkt​
LV = de koe​

Wie doet er iets in deze zin? ​
Ow = de boer​
Dus: bedrijvende zin/vorm (actief)








Slide 6 - Tekstslide

Bedrijvend en lijdend (actief / passief)
De boer melkt de koe. = De boer / melkt / de koe.​


Pv = melkt​
Ow = de boer​
WG = melkt​
LV = de koe​

Opdracht: van bedrijvend naar lijdend.​
LV verandert in het onderwerp.​
Dus: De koe wordt door de boer gemolken.​
Of: De koe wordt gemolken door de boer.









Slide 7 - Tekstslide

Bedrijvend en lijdend (actief / passief)​
Let op het werkwoordelijk gezegde!
  1. De boer melkt de koe.
  2. De boer molk de koe.
  3. De boer heeft de koe gemolken.​
  4. De boer had de koe gemolken.


  1. De koe wordt door de boer gemolken.​
  2. De koe werd door de boer gemolken.​
  3. De koe is gemolken door de boer.​
  4. De koe was gemolken door de boer.


Slide 8 - Tekstslide

Dus:
Van actief naar passief:

  • Onderwerp verandert. LV wordt het OW!​
  • Toevoegen van het woordje ‘door’. (door-bepaling)
  • Het gezegde verandert. ​
  • Zie blz. 29 voor het schema.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

zww of hww? Blz 33, opdr 8
Wie van jullie is tijdens een vakantie weleens in een binnenspeeltuin geweest?​


Hoeveel ww in de zin?​
is = pv​
geweest = voltooid deelwoord​

Regel: meer dan 1 werkwoord? ​
Dan is het volt dw het belangrijkste werkwoord en dus een ZWW
De pv = HWW (hulpwerkwoord).​
​is = HWW geweest = ZWW 










Slide 11 - Tekstslide

zww of hww? Blz 33, opdr 8
Daarbij moet je denken aan SO, KU, TF in Amsterdam.​
Hoeveel ww in de zin?​
moet = pv​
denken = voltooid deelwoord​
Regel: meer dan 1 werkwoord? ​
Dan is het volt dw het belangrijkste werkwoord en dus een ZWW (zelfstandig werkwoord). ​
De pv = HWW (hulpwerkwoord).​
 ​
moet = HWW denken = ZWW​

Slide 12 - Tekstslide

zww of hww? Blz 33, opdr 8
Op regenachtige dagen trekken massa’s mensen naar zulke attractieparken.​


Hoeveel ww in de zin?​
trekken = pv​
Regel: 1 werkwoord? ​
Dan is de pv het belangrijkste werkwoord en dus een ZWW. Er staat geen HWW in.​
 ​
trekken = ZWW​







Slide 13 - Tekstslide

zww of hww? Blz 33, opdr 8
Waar zou dit drietal zich beter kunnen vermaken dan in Kidscity?​
Hoeveel ww in de zin?​
zou = pv​
kunnen​
vermaken​

Regel: meer dan 1 werkwoord? ​
Dan is het laatstgenoemde ww het belangrijkste werkwoord en dus een ZWW. Nu staan er 2 HWW in!​
 ​
zou = HWW kunnen = HWW vermaken = ZWW









Slide 14 - Tekstslide