In deze les ga je leren wat regelmatige (/zwakke) werkwoorden zijn...
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 6-8
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Regelmatige (/Zwakke)Werkwoorden
In deze les ga je leren wat regelmatige (/zwakke) werkwoorden zijn...
Slide 1 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden omdat ze de normale regels volgen
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Bij regelmatige (/zwakke) werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de stam:
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Slide 4 - Tekstslide
Een voorbeeld van het werkwoord:
Pakken
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Enkele regelmatige werkwoorden
Slide 7 - Woordweb
Hoe weet je wanneer je
de(n) of te(n)
gebruikt?
Slide 8 - Tekstslide
Regelmatige (/Zwakke) werkwoorden
Je schrijft bijvoorbeeld ik werkte, maar ik hoorde.
Hoe weten we nu of de verleden tijd op -te(n) of -de(n) eindigt?
We hebben daar een regel voor:
Als de stam eindigt op een medeklinker uit
't kofschip
schrijven we de uitgang -te(n)
Voorbeeld: werkte, schepte, kostte.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik [werken]
Slide 11 - Open vraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
jij [gebruiken]
Slide 12 - Open vraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
het [gebeuren]
Slide 13 - Open vraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
we [beschermen]
Slide 14 - Open vraag
Groepsopdracht
Slide 15 - Tekstslide
Groepen van Nederlands
Groep 1: Jahnea, Ivan, Jardiene, Daniel, Jayhel, Thyveron, Stephonson
Groep 2: Jair, Danyon, Aquina, Mackenzie, Suweny, Wilmer
Groep 3: Jadon, Juwensly, Kimoya, Chavaneese,
Jurley-son
Slide 16 - Tekstslide
Timer
timer
10:00
Slide 17 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten
Slide 18 - Quizvraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
jullie [reizen]
Slide 19 - Open vraag
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Rob [fietsen] vroeger heel graag
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten
Slide 20 - Quizvraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
hij [dansen]
Slide 21 - Open vraag
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte
Slide 22 - Quizvraag
Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ze [kussen]
Slide 23 - Open vraag
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte
Slide 24 - Quizvraag
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte
Slide 25 - Quizvraag
Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde
Slide 26 - Quizvraag
Sterke werkwoorden
In de volgende slides ga je zelf proberen de juiste vorm van de sterke werkwoorden te vinden. Je hebt daar een lijst met sterke werkwoorden voor nodig.
De lijst met sterke werkwoorden vind je rechtsonder. Klik op de link en dan wordt de lijst onder een andere tab geladen. Klik daarna weer op de huidige tab om terug te komen naar de les.