Als je een mindere eigenschap omschrijft dan zet je er in het Spaans "un poco" voor.
- Es un poco guapo Hij is een beetje knap.
- Es un poco alta.
Zij is een beetje lang.
Slide 9 - Tekstslide
2.1 el aspecto físico
Wanneer gebruik je delgado, guapo? En wanneer delgada, guapa?
Hij/zij is dik.
Hij/zij is knap.
Hij/zij is jong.
Hij/zij is oud.
Hij/zij is kaal.
Het zijn bijvoeglijk naamwoorden. Als ze iets zeggen over een jongen dan gebruik je de mannelijke vorm (o). Als ze iets zeggen over een meisje dan gebruik je de vrouwelijk vorm (a).
El chico guapo. (de knappe jongen)
La chica guapa. (het knappe meisje)
Slide 10 - Tekstslide
Hij/zij heeft grote ogen
Hij/zij heeft blauwe ogen
Hij/zij heeft groene ogen
Hij/zij heeft zwarte ogen
Hij/zij heeft bruine ogen
Hij/zij heeft donker haar.
Hij/zij heeft kastanjebruin haar.
Hij/zij heeft krullen.
Hij/zij heeft lang haar.
Hij/zij heeft kort haar.
PELO RUBIO
Rubio zegt iets over pelo. Pelo is mannelijk (eindigt op een o).
CARMEN ES RUBIA
Rubia zegt nu iets over Carmen. Carmen is een meisje, dus vrouwelijk.
Slide 11 - Tekstslide
Hij/zij heeft een kleine mond.
Hij/zij heeft een grote neus.
Hij heeft een baard.
Slide 12 - Tekstslide
Describe físicamente las siguientes personas
Maak gebruik van dit schema
Schrijf zinnen in je schrift.
Slide 13 - Tekstslide
Describe físicamente las siguientes personas
Susana: Es delgada. Tiene los ojos azules.
Rebeca: Es joven. Tiene el pelo largo.
Teresa: Es delgada. Tiene el pelo rubio.
María: Es mayor. Tiene el pelo canoso. Tiene los ojos pequeños.
Juan: Es joven. Tiene el pelo corto. Tiene el pelo castaño. Tiene los ojos grandes.