mwu havo 3/ 2 oktober/Kleidung

Wilkommen bei Deutsch

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wilkommen bei Deutsch

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programm
Rückblick
Lernziele
Wortschatz: Farben + Klamotten
  • Erklärung
  • Üben

Üben
  • Arbeitsblatt
  • Wörterliste

Slide 3 - Tekstslide

Rückblick
Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?


Slide 4 - Tekstslide

Lernziele/Lernfrage
  • Welche Farben gibt es auf Deutsch?
  • Wie heißen meine Klamotten auf Deutsch?
  • Kannst du Kleidung kaufen?

Slide 5 - Tekstslide


Teil 1: Wortschatz 

Slide 6 - Tekstslide

Kleidung und Farben

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
lila
orange
rosarot
braun

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de woorden naar de juiste afbeelding
das
der
das
die
die
Mütze
Stiefel
Brille
Kleid
T-Shirt

Slide 9 - Sleepvraag

die
der
der
der
die
Ring
Rock
Jacke
Schuh
Hose

Slide 10 - Sleepvraag

die
der
die
die
die
Socken
Jeans
Ohrringe
Kette
Pullover

Slide 11 - Sleepvraag



Die Jeans sind blau

Die Jacke ist orange

Slide 12 - Tekstslide

Der Rock ist lila.

Der Pullover ist grün.

Das Hemd ist weiß.

Die Schuhe sind schwarz.

Slide 13 - Tekstslide

Arbeitsblatt
Kleidung
  • schrijf de nummers van de woorden bij de kledingstukken

Was tragen die Leute?
  • Bedenk de kleuren en beschrijf wat de mensen dragen (Der Schuh ist rot)
  • Geef de shirts de juiste kleur
  • Maak passende woorden 


Slide 14 - Tekstslide

In de volgende dia's schrijf jezelf een zin. Pak de woordenlijst  Kleidung deel 1+2 (cr) erbij!

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf iets over het
shirt in het Duits.
10 woorden

Slide 16 - Open vraag

En over de trui.

Slide 17 - Open vraag

En over de
broek in het Duits.

Slide 18 - Open vraag

Vertel iets over de
rok in het Duits.

Slide 19 - Open vraag

Beschreibe die Person neben dir. Wie sieht er/sie aus? Welche Kleidung trägt er/sie? Schreibe mindestens 20 Wörter.

Slide 20 - Open vraag