5.6 Onderwerp

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.6 Onderwerp
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.6 Onderwerp
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel op bladzijde 193.

Slide 2 - Tekstslide

2. Terugblik
Wat zijn zinsdelen ook alweer?


Verdeel onderstaande zin eens in zinsdelen en onthoud in je hoofd hoeveel zindelen deze zin heeft:
Tijdens een wandeling in het bos zag ik een mooie paddenstoel.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind ik ook alweer de persoonsvorm?
A
Zin vragend maken
B
Verander het aantal in de zin
C
Zin in een andere tijd zetten
D
Alle drie?

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 8 - Quizvraag

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe je het onderwerp in een zin kan vinden
- kan je het onderwerp in de zin vinden

Slide 9 - Tekstslide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quizvraag

Die puzzel heeft wel 5000 stukjes.

Slide 17 - Open vraag

Wanneer komen Sint en Piet in Nederland?

Slide 18 - Open vraag

Die ene leerling uit 1L heeft dit weekend een voetbalwedstrijd gewonnen.

Slide 19 - Open vraag

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 14 op blz 194.


Ben je klaar.
Dan kijk je je werk na.
Zit je thuis, dan stuur je mij de foto's van het gemaakte werk
timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Huiswerk:
Groep A: donderdag 22 april          Groep B: Vrijdag 23 april
                   Blok 5 opdr 14                                        Blok 5 opdr 14

Slide 21 - Tekstslide