In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 8 - Quizvraag
Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 9 - Quizvraag
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 10 - Quizvraag
Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord
Slide 11 - Quizvraag
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 12 - Quizvraag
Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5
Slide 13 - Quizvraag
Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A). De stamboom in afbeelding 6 geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.
A
1 = AA / 2 = AA / 3 = aa
B
1 = Aa / 2 = AA / 3 = aa
C
1 = Aa of AA / 2 = Aa of AA / 3 = aa
D
1 = Aa / 2 = Aa / 3 = aa
Slide 14 - Quizvraag
Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3
Slide 15 - Quizvraag
Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4
Slide 16 - Quizvraag
Zie deze stamboom, kun je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden
Slide 17 - Quizvraag
Kun je op basis van de stamboom hiernaast met zekerheid zeggen welke eigenschap (blond of bruin) dominant is?
A
Nee
B
Ja, dat is bruin
C
Ja, dat is blond
Slide 18 - Quizvraag
Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt
Slide 19 - Quizvraag
De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap. Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.
Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot.
Slide 20 - Quizvraag
Uit de resultaten van één bepaalde kruising is met zekerheid af te leiden, dat het gen voor korte haren dominant is.
Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6
Slide 21 - Quizvraag
Twee ratjes worden gekruist. Beide ratten zijn bruin. Ze krijgen in drie jaar 26 jongen. Daarvan zijn er 19 bruin en 7 wit. Welke eigenschap is dominant en geef de genotypen van de ouders?
A
Bruin = dominant
Ouders: Aa x Aa
B
Bruin = dominant
Ouders: AA x Aa
C
Wit = dominant
Ouders: Aa x Aa
D
Wit = dominant
Ouders: aa x aa
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Genetische modificatie: de mens verandert de erfelijke eigenschappen van andere soorten organismen.
Transgeen: de naam van de organismes die genetisch gemodificeerd worden.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Klassieke biotechnologie wijzigt direct het DNA.
A
Niet waar
B
Waar
Slide 31 - Quizvraag
Plotselinge verandering van het genotype noemen we......
A
recombinant-DNA-techniek
B
biotechnologie
C
mutatie
D
evolutie
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Misdaden oplossen en bestrijden met DNA onderzoek.
Elk mens heeft zijn eigen unieke DNA. Deze kan je halen uit de cellen in je bloed, sperma, huidschilvers, haar.
Het zichtbaar maken van het DNA als een patroon van strepen en banden.
Uit het DNA kunnen ze het fenotype achterhalen.
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Wie was hier de dader?
A
verdachte 1
B
verdachte 2
C
verdachte 3
D
het slachtoffer
Slide 36 - Quizvraag
Met welk organisme wordt yoghurt gemaakt?
A
Schimmel
B
Plant
C
Bacterie
D
Dier
Slide 37 - Quizvraag
Wordt het gemaakt met behulp van schimmels of bacteriën?
Bacterie
Schimmel
Yoghurt
Zuurkool
Franse kaas
Bier
Brood
Slide 38 - Sleepvraag
Welke bewering over de rol van DNA bij misdaadbestrijding is juist?
A
DNA gaat, zelfs na vele jaren, nooit kapot.
B
Bij een misdaad wordt altijd DNA gevonden.
C
Van elke Nederlander is het DNA bekend bij de politie.
D
Elke persoon heeft zijn eigen, unieke DNA.
Slide 39 - Quizvraag
Zijn dit argumenten van voor- of tegenstanders van genetische manipulatie?
Voorstanders
Tegenstanders
Je kunt er ziektes mee behandelen.
Er komt meer voedsel, dus minder honger in de wereld.
Je mag niet knutselen aan dieren.
Je weet niet wat de gevolgen zijn.
Slide 40 - Sleepvraag
wat is transgeen?
A
klassieke biotechnologie
B
er is geen trans aanwezig
C
een genetisch gemodificeerd dier
D
genetische modificatie
Slide 41 - Quizvraag
Is bij de toepassing van biotechnologie altijd sprake van genetische modificatie?
A
ja
B
nee
Slide 42 - Quizvraag
Wat is de verzamelnaam van technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens?