Oefentoetsje Meetweek 2

Oefentoetsje Meetweek 2
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Oefentoetsje Meetweek 2

Slide 1 - Tekstslide

Typen variabelen
Eigenschap ----------->

Slide 2 - Tekstslide

Tot welk type variabele behoort 'beroep'
Tot welk type variabele behoort de variabele 'opleidingsniveau'?
A
kwalitatief nominaal
B
kwalitatief ordinaal
C
kwantitatief discreet
D
kwantitatief continu

Slide 3 - Quizvraag

Kwalitatief, want het gaat om een eigenschap en geen getal of hoeveelheid

Ordinaal, want opleidingsniveau kun je rangschikken van laag naar hoog.

Slide 4 - Tekstslide

Tot welk type variabele behoort 'beroep'
Tot welk type variabele behoort de variabele 'rapportcijfer'?
A
kwalitatief nominaal
B
kwalitatief ordinaal
C
kwantitatief discreet
D
kwantitatief continu

Slide 5 - Quizvraag

Kwantitatief, het is een getal wat een meetbare hoeveelheid uitdrukt

Discreet, want op het rapport worden alleen gehele cijfers gegeven. Niet alle tussenliggende waardes zijn mogelijk.

Slide 6 - Tekstslide

Tot welk type variabele behoort 'beroep'
Tot welk type variabele behoort de variabele 'gemiddeld toetscijfer'?
A
kwalitatief nominaal
B
kwalitatief ordinaal
C
kwantitatief discreet
D
kwantitatief continu

Slide 7 - Quizvraag

Kwantitatief, want het is een getal wat een hoeveelheid uitdrukt. 

Continu, want alle tussenliggende waardes zijn mogelijk bij een gemiddeld toetscijfer. 

Slide 8 - Tekstslide


Wat is het gemiddelde aantal boten dat per uur door de sluit gaat? Rond af op één decimaal. 

Slide 9 - Open vraag

Gemiddelde = som van alle waarneminggetallen : totale frequentie 
Gemiddelde=69(50+71+72+...+99+210)=69341=4,942.......
Het totaal aantal boten wat door de sluis is gegaan (som van alle waarnemingsgetallen) vind je door aantal x frequentie te doen en dit bij elkaar op te tellen. 
Gemiddelde aantal boten wat per uur door de sluis gaat is afgerond 4,9

Slide 10 - Tekstslide


Wat is de mediaan van deze serie waarnemingsgetallen?

Slide 11 - Open vraag

De mediaan is het middelste waarnemingsgetal.

Er zijn 69 waarnemingen, dus de mediaan is het 35e waarnemingsgetal.

Aantal waarnemingen tot en met 4 --> 25
Aantal waarnemingen tot en met 5 --> 41

Het 35e waarnemingsgetal is 5
De mediaan is dus 5

Slide 12 - Tekstslide

Bereken gemiddelde, mediaan en modus en sleep het juiste antwoord naar de juiste centrummaat
Gemiddelde
Mediaan
Modus
5
3,1
1
1,5
2,9
7
2
2,6
3
4

Slide 13 - Sleepvraag

gemiddelde=31(0+7+8+15+12+20+12+0+8)=3182=2,6451..2,6
31 waarnemingen (aantallen per uur), het middelste getal is de mediaan. Het zestiende getal is dus de mediaan (15 + 1 + 15). 

Wat is het zestiende getal?  Kijk hierbij goed naar de frequenties!
nr. 1 t/m 5 --> 0  (eerste vijf getallen hebben de waarde 0)
nr. 6 t/m 12 --> 1  (de volgende zeven getallen hebben de waarde 1)
nr.  7 t/m 16 --> 2 (de volgende vier getallen hebben de waarde 2), dus het zestiende getal, de mediaan, is 2

De modus is het waarnemingsgetal (aantal) wat het meeste voorkomt, en dat is 1


Slide 14 - Tekstslide

grootste getal
kleinste getal
mediaan
Q 1
spreidingsbreedte
interkwartielafstand
Q 3

Slide 15 - Sleepvraag


De helft van de jongens heeft een schoenmaat tussen 40 en 42.
In onderstaand boxplot staan de schoenmaten van alle derdeklassers van het Mosa college verwerkt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

75% van het aantal waarnemingen (meisjes)
_____________________
_______

50 % van het aantal waarnemingen (jongens)

Slide 17 - Tekstslide


Hoeveel meisjes hebben een schoenmaat kleiner dan maat 40?
Van 120 meisjes is de schoenmaat genoteerd.
A
60
B
80
C
100
D
90

Slide 18 - Quizvraag

75% van het aantal meisjes heeft een schoenmaat kleiner dan 40
0,75 x 120 = 90, dus 90 van de 120 meisjes hebben schoenmaat kleiner dan 40.
__________________  
Hoeveel meisjes hebben een schoenmaat kleiner dan maat 40?

Slide 19 - Tekstslide


Bereken met het formuleblad de phi-coëfficiënt die bij de tabel hiernaast hoort om te onderzoeken of het verschil in aantal geslaagden tussen de groepen A en B groot, middelmatig of gering is (in twee decimalen nauwkeurig).

Slide 20 - Open vraag

91126100117346057660,15
phi =
Het is handig om bij de Grafische rekenmachine de functieknop met ____   te gebruiken.
Gebruik je voor deze keer nog de oude rekenmachine, reken het dan als volgt uit:
(34605766)
/
(91126100117)0,15
phi =
Denk hierbij aan de haakjes!!

Slide 21 - Tekstslide


Is het verschil groot, middelmatig of gering?
phi 
0,15
A
Groot
B
Middelmatig
C
Gering

Slide 22 - Quizvraag

91126100117346057660,15
phi =
0,2
phi <            dus het verschil is gering
0,2
Noteer altijd
Berekening
Constatering:
Conclusie:
0,2
phi <            
0,2
        dus het verschil is gering

Slide 23 - Tekstslide


Welke associatiemaat moet je gebruiken om te onderzoeken of het verschil in gewicht tussen wezels afkomstig uit het noorden of het zuiden van Europa groot, middelmatig of gering is?
A
phi-coëfficiënt
B
max. Vcp
C
boxplots vergelijken
D
Effectgrootte E

Slide 24 - Quizvraag

Antwoord D

Effectgrootte E

Het gaat om twee groepen waarvan zowel het gemiddelde als de standaarafwijking bekend is.

Slide 25 - Tekstslide


Bereken de effectgrootte E met behulp van de formule op het formuleblad. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig.

Slide 26 - Open vraag

E=21(5,7+5,3)54490,91
Bereken het verschil tussen de gemiddeldes in de teller als hoogste - laagste, zodat dit altijd positief is. 

Slide 27 - Tekstslide




Is het verschil groot, middelmatig of gering?
E0,91
A
Groot
B
Middelmatig
C
Gering

Slide 28 - Quizvraag

E=21(5,7+5,3)54490,91
E > 0,8 dus het verschil is groot
E=(5449)
/
(0,5(5,7+5,3))0,91
Denk ook hier aan de haakjes!! De teller tussen haakjes zetten en de hele noemer!!

Slide 29 - Tekstslide


Is het verschil groot, middelmatig of gering?
A
Groot
B
Middelmatig
C
Gering

Slide 30 - Quizvraag


Is het verschil groot, middelmatig of gering?
A
Groot
B
Middelmatig
C
Gering

Slide 31 - Quizvraag

Van twee benzinestations is bijgehouden hoeveel klanten er per uur hebben getankt. Het onderzoek duurde 14 dagen en er werd steeds van 8:00 uur tot 20:00 gemeten. 

Hoe groot is max. Vcp ? Geef je antwoord bij de volgende dia. 

Slide 32 - Tekstslide


Hoe groot is max. Vcp ?

Slide 33 - Open vraag


Is het verschil in aantal klanten per uur tussen tankstation A en tankstation B groot, middelmatig of gering ?

Slide 34 - Open vraag

Max. Vcp  is rechtstreeks uit de figuur af te lezen. Je kijkt dan waar de relatieve cumulatieve frequentie het meest verschilt en dat is bij 50 klanten per uur. Daar is het verschil 50% dus max. Vcp = 50%. 

Vuistregel:
Omdat max Vpc > 40% is het verschil groot. 

Slide 35 - Tekstslide

Lineaire verbanden

Slide 36 - Tekstslide

Lineaire formules

Slide 37 - Tekstslide

Lineair verband
Recht evenredig verband
Richtingscoëfficiënt
Snijpunt y-as
Evenwijdig
y= ax + b
(0,b)
a = 
y = 2x 
en 
y = 2x - 4
y = ax

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

}
y = b
a = toename y per eenheid x
x=0
b is gelijk aan het snijpunt met de y-as (daar waar x = 0)

Slide 40 - Tekstslide


Gegeven is dat y evenredig is met x
Voor x = 180 geldt dat  y = 54
Stel de formule op van y en bereken y voor x = 55. 
Voer het antwoord als volgt in:
y = formule
y = getal

Slide 41 - Open vraag

y=ax
54=a180
als x = 180, dan y = 54
a=18054=0,3
y=0,3x
x = 55, dan  
y=0,355=16,5

Slide 42 - Tekstslide

Wat is de richtingscoëfficiënt a van de lijn door de punten C (-3, 8) en D (9, 2)?
A
a=2893=612=2
B
a=9328=126=0,5
C
a=9382=126=0,5
D
a=8239=612=2

Slide 43 - Quizvraag


Stel de formule op van de lijn door de punten C(-3, 8) en D(9, 2). De richtingscoëfficiënt is   - 0,5

Slide 44 - Open vraag

a=ΔxΔy=xBxAyByA=9328=126=0,5
Lijn door A (-3, 8) en  B (9, 2)
y=0,5x+b
Door B (9, 2)
}
geeft
0,59+b=2
b=4,5+2=6,5
y=0,5x+6,5
Controle: -3 invullen geeft 
y=0,53+6,5=1,5+6,5=8
Klopt!!
A (-3, 8)
4,5+b=2

Slide 45 - Tekstslide


Wat zou je als twee bijbehorende punten kunnen nemen?
A
(70; 675) en (95; 862,50)
B
(675; 70) en (862,50; 95)
C
(70; 862,50) en (95; 675)
D
(862,50; 70) en 675; 95)

Slide 46 - Quizvraag

Bedrag B in euro's
aantal kaartjes is q

Bij 70 kaartjes hoort een bedrag van 675,- euro.
Bij 95 kaartjes hoort een bedrag van 862,50 euro.

q = 70 dan B = 675                    (70; 675)
q = 95 dan B = 862,50               (95; 862,50)

Noteer:

Slide 47 - Tekstslide


Wat is de richtingscoëfficiënt van de formule?
A
9570675862,50=7,5
B
862,5067595700,13
C
862,5067570950,13
D
9570862,50675=7,5

Slide 48 - Quizvraag

q = 70 dan B = 675                    (70; 675)
q = 95 dan B = 862,50               (95; 862,50)


B=aq+b
Algemene formule (praktijksituatie):
Richtingscoëfficiënt: 
a=ΔqΔB=9570862,50675=7,5
B=7,5q+b

Slide 49 - Tekstslide