U1 To be (recap)

Het werkwoord 'to be'
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het werkwoord 'to be'

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord 'to be'?
'To be' is het werkwoord 'zijn'.

I                 am
He             is
She           is
It                is
You           are
We            are
You           are 
They         are

Slide 2 - Tekstslide

Het werkwoord 'to be' afkorten
Je kunt het werkwoord 'to be' ook afkorten.


I am the best                 --> I'm the best
You are the best          --> You're the best
She is the best             --> She's the best
Dit kan alleen bij persoonlijke voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Welke vorm van 'to be' hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
are
am
is
I
he, she & it
you, we, they & you

Slide 4 - Sleepvraag

The car ... really fast
A
am
B
are
C
is

Slide 5 - Quizvraag

We ... watching TV
A
am
B
are
C
is

Slide 6 - Quizvraag

David and Jan ... eating cookies
A
am
B
are
C
is

Slide 7 - Quizvraag

I ... very bored
A
am
B
are
C
is

Slide 8 - Quizvraag

Ontkenningen met 'to be' afkorten
Ontkenningen met 'is not' en 'are not' kan je ook afkorten.



Voorbeelden:
They are not the best            --> They aren't the best
She is not the best                 --> She isn't the best
Bij 'am not' kan dat niet!

Slide 9 - Tekstslide

He .... helping me.
A
am not
B
are not
C
is not
D
isn't

Slide 10 - Quizvraag

They ... at school
A
am not
B
is not
C
isn't
D
aren't

Slide 11 - Quizvraag

Pieter and Paul ... reading a book
A
am not
B
aren't
C
isn't
D
are not

Slide 12 - Quizvraag

You _____ (to be)hungry
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 13 - Quizvraag

To be:
He...
A
are
B
am
C
is

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de vormen van 'to be'?
A
be - been
B
am - is - are
C
are
D
geen idee

Slide 15 - Quizvraag

To be: I
A
are
B
am
C
is

Slide 16 - Quizvraag

TO BE
betekent:
A
hebben
B
zijn
C
worden
D
krijgen

Slide 17 - Quizvraag

To be: They
A
is
B
are
C
am

Slide 18 - Quizvraag

They .... (to be) friends
A
to be
B
are
C
is

Slide 19 - Quizvraag

To be:
We...
A
is
B
am
C
are

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn de 3 vormen van "TO BE" in het Engels?
A
be, is, are
B
am, is, are
C
am, is, being
D
is, isn´t, are

Slide 21 - Quizvraag

Wat denk je dat het werkwoord to be in het Nederlands betekent?
A
hebben
B
zijn
C
worden

Slide 22 - Quizvraag

Uitleg ...
Er valt weinig uit te leggen je moet dit rijtje gewoon goed onthouden!!

Slide 23 - Tekstslide

to be = zijn
I
You

She
He
It

We
You
They
Am
Are

Is
Is
Is

Are
Are 
Are
'm
're

's
's
's

're 
're
're
Je mag het ook afkorten:
I
You

She
He
It

We
You
They

Slide 24 - Tekstslide

John and Casey _____ best friends
A
're
B
are
C
is
D
's

Slide 25 - Quizvraag

Sleep de vormen van to be naar de juiste plek in de zinnen.
1. I _________ at home.

2. You _________ with your brother.

3. He _________ working out.
am
is
are

Slide 26 - Sleepvraag

Write a sentence. (zin)
Use (gebruik) am/are/is

Slide 27 - Woordweb

Kies het juiste antwoord:

My sister ____ my best friend.
A
Am
B
Is
C
Are
D
's

Slide 28 - Quizvraag

Maak een zin met een vorm van to be

Slide 29 - Open vraag

p. 36 van je boek
P. 36 in your book

Slide 30 - Tekstslide

I ____ a black dog at home.
A
am
B
have got
C
has got
D
are

Slide 31 - Quizvraag

My father and I _____ at the zoo today.
A
am
B
is
C
are
D
have got

Slide 32 - Quizvraag