In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 52 min
Onderdelen in deze les
Historisch Overzicht
vanaf 1900
Quiz
(Begrippen, personen, kaarten, jaartallen)
Slide 1 - Tekstslide
Welk woord wordt bedoeld? trots op je eigen land – vlag – volkslied
Slide 2 - Open vraag
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 3 - Quizvraag
Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand
Slide 4 - Quizvraag
Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk
Slide 5 - Quizvraag
Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO
Slide 6 - Quizvraag
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 7 - Quizvraag
Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefrontenoorlog zijn:
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.
Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
het nationalisme
B
het modern imperialisme
C
de bondgenootschappen
D
het militarisme
Slide 9 - Quizvraag
De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot
Slide 10 - Quizvraag
Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent de Koude Oorlog?
A
Een oorlog gevoerd in een koude periode
B
Een oorlog waarin veel actie ondernomen wordt
C
Een oorlog waarin weinig actie ondernomen wordt
D
Een oorlog in de winter.
Slide 12 - Quizvraag
Wat heeft niets met de Koude Oorlog te maken?
A
Aanpassingspolitiek
B
Containmentpolitiek
C
Truman-doctrine
D
Domino-theorie
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de Marshallhulp?
A
Hulp aan arme kinderen in Afrika
B
Hulp van de VS aan Europa na de 2 e wereldoorlog.
C
Hulp voor militairen
D
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.
Slide 14 - Quizvraag
Welk begrip wordt hier bedoeld?
Haat tegen Joden.
A
zionisme
B
antisemitisme
C
Joodse diaspora
D
nationalisme
Slide 15 - Quizvraag
De aanleiding van de Tweede Wereldoorlog in Europa was de:
A
Anschluss
B
bezetting Sudetenland
C
aanval op Tsjechië
D
aanval op Polen
Slide 16 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945
Slide 17 - Quizvraag
Met de inval in welk land begon de tweede wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland
Slide 18 - Quizvraag
Welke uitspraak over de Cubacrisis is juist? De Cubacrisis is
A
de aanleiding voor de communistische revolutie op Cuba.
B
de oorzaak van het invoeren van hervormingen in communistisch
Cuba.
C
de reden voor militaire steun van de Verenigde Staten aan Cuba.
D
het gevolg van het plaatsen van raketinstallaties op Cuba.
Slide 19 - Quizvraag
Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939
Slide 20 - Quizvraag
Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
Slide 21 - Quizvraag
Wie was in Rusland de leider van de communisten tijdens de Russische Revolutie?
A
Chroesjtsjov
B
Gorbatsjov
C
Lenin
D
Stalin
Slide 22 - Quizvraag
A
Deze persoon heet Churchill en hoort bij Groot-Brittannië
B
Deze persoon heet Churchill en hoort bij de Verenigde Staten
C
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten
D
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten
Slide 23 - Quizvraag
In 1924 overleed Lenin. Het lichaam van Lenin is na zijn dood niet begraven. Er is toen namelijk besloten om zijn lichaam te bewaren en tentoon te stellen.
Geef een politieke reden voor dat besluit.
Slide 24 - Open vraag
De val van de Berlijnse Muur was in
A
1987
B
1988
C
1989
D
1990
Slide 25 - Quizvraag
Welke gebeurtenis wordt meestal gezien als het einde van de Koude Oorlog?
A
De val van de Berlijnse Muur (november 1989)
B
De eenwording van Duitsland (oktober 1990)
C
Het einde van de Sovjet-Unie (december 1991)
D
De aanval op de Verenigde Staten (september 2001)
Slide 26 - Quizvraag
Naar aanleiding van welke gebeurtenis werd het Warschaupact in 1955 opgericht?
A
de aanleg van het IJzeren Gordijn dwars door Europa
B
de bouw van een muur tussen Oost- en West-Berlijn
C
de stichting van de DDR door de communisten
D
de toetreding van de BRD tot de NAVO
Slide 27 - Quizvraag
Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist? Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.
Slide 28 - Quizvraag
Welke staten zijn na het einde van de Koude Oorlog uiteengevallen?
A
de Sovjet-Unie en Duitsland
B
Joegoslavië en de Sovjet-Unie
C
Frankrijk en Hongarije
D
Hongarije en Italië
Slide 29 - Quizvraag
Na de Koude Oorlog was voor de Verenigde Staten het communisme niet meer de grootste vijand.
Wat was volgens de Verenigde Staten de 'nieuwe vijand'?
A
het kapitalisme
B
het liberalisme
C
het socialisme
D
het terrorisme
Slide 30 - Quizvraag
In 1990 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Dit had grote gevolgen voor veel landen in Oost-Europa.
Welk gevolg geldt voor alle landen van Oost-Europa?