2.1 Waarom sparen?

Hoofdstuk 2.1: Geldzaken
Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2.1: Geldzaken
Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid

Slide 1 - Tekstslide

Kennen / kunnen 2.1
Begrippen:
  • Inkomsten uit arbeid
  • Functie (wat je doet in het bedrijf)
  • Loon in natura
  • Minimumloon

Slide 2 - Tekstslide

Als je werkt, krijg je:
  1. loon of salaris
  2. vakantiegeld

    Mogelijk krijg je:
  3. toeslagen 
  4. loon in natura

Slide 3 - Tekstslide

Loon
Hoeveel loon je krijgt, hangt af van:
- Hoeveel uur je werkt
- Welke functie je hebt
- Hoeveel ervaring je hebt


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Minimum (jeugd)loon

Slide 7 - Tekstslide

Vakantiegeld
- 8% van je jaarsalaris (minimaal)

Voorbeeld: 
Je verdient per maand € 200. Hoeveel vakantiegeld krijg je?


Slide 8 - Tekstslide

Vakantiegeld
- 8% van je jaarsalaris (minimaal)

Voorbeeld: 
Je verdient per maand € 200. Hoeveel vakantiegeld krijg je?

Per jaar: 200 * 12 = € 2.400
Vakantiegeld: 2.400 / 100 * 8 = € 192

Slide 9 - Tekstslide

Toeslagen
- als je onregelmatig werkt

Slide 10 - Tekstslide

Loon in natura
Alles wat je met werken verdient, behalve geld.

Bijvoorbeeld: je werkt in een bakkerij en krijgt een taart mee naar huis. Of je wast de auto van de buurman en krijgt lege flessen. 

Slide 11 - Tekstslide

Als je een eigen bedrijf hebt
- geen loon, maar winst

Slide 12 - Tekstslide