Modals

Aan het eind van de les:
Weten we:
- Wat modals zijn
- Wanneer je ze moet gebruiken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van de les:
Weten we:
- Wat modals zijn
- Wanneer je ze moet gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Dutch
Je moet naar de dokter gaan.

Ik moet de afwas doen.

Slide 3 - Tekstslide

English
You must go to the doctor.

I should do the dishes.

Slide 4 - Tekstslide

should-have/has to-must
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. Should=advies
2. have/has to= het moet verplicht
3. must= als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht

Slide 5 - Tekstslide

Modals
Een modal verandert meestal niet van vorm:
I should 
He should

She must
We must

Slide 6 - Tekstslide

Have/has to
Dit is de enige modal die verandert:
I have to go
You have to go
She/he/it has to go
We have to go
You have to go
They have to go

Slide 7 - Tekstslide

Na een modal komt het hele werkwoord!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 8 - Tekstslide

can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money?

Could is de beleefde versie van can!

Slide 9 - Tekstslide

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?
...........you open the window?

Slide 10 - Open vraag

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?
..........you help me?

Slide 11 - Open vraag

Hoe vraag je aan je leraar:
Kun je me helpen?
...........you help me?

Slide 12 - Open vraag

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kan je vertellen hoe laat het is?
.......you tell me what time it is?

Slide 13 - Open vraag

Kies het juiste werkwoord - advies.

We ----- take the bus to Doetinchem.

A
could
B
can
C
have to
D
should

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord - toestemming.

---- I go to the toilet?

A
could
B
can
C
have to
D
should

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord - verplichting.

You ----- take your medication.
A
could
B
can
C
have to
D
should

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste werkwoord in

You ---- brush your teeth twice a day.

Slide 17 - Open vraag

Vul het juiste werkwoord in

Gregory ---- take his inhaler with him everywhere he goes.

Slide 18 - Open vraag

Vul het juiste werkwoord in

After the surgery, patients ----- get a lot of bed rest.

Slide 19 - Open vraag