- uitleg het voltooid deelwoord van zwakke en sterke werkwoorden
(voltooid tegenwoordige tijd)
- Lektion 1: Grammatik Aufg. 7 bis einschl. 10 machen.
- Evaluation.
Slide 3 - Tekstslide
Lernziel:
- Je kunt het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden benoemen
- Je kunt de voltooid tegenwoordige tijd gebruiken van zowel sterke als zwakke werkwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
Hausaufgaben: Lektion1 Aufg. 1, 2 und 5 kontrollieren
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Slide 6 - Tekstslide
schwaches
starkes
oder
Slide 7 - Tekstslide
Hhmm....... wat is eigenlijk het voltooid deelwoord?
Slide 8 - Tekstslide
Kijk naar de onderstaande zinnen
Ik heb brood gegeten.
Piet heeft een vuurtje gestookt.
Saskia heeft de fiets gemaakt.
Jan is naar Enschede gegaan.
Slide 9 - Tekstslide
Ahhh ik weet het al......
Als je wil vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.
Dus je vertelt iets in de verleden tijd.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe maak je een voltooid deelwoord in het Duits?
Slide 11 - Tekstslide
zwakke werkwoorden Duits
(dus waarvan de klinker niet verandert in de verleden tijd)
Slide 12 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
vdw -> ge + stam + t + (vorm van haben, sein)
gewohnt
gespielt
eindigt altijd op -t
Slide 13 - Tekstslide
Ich habe gewohnt
Er hat gespielt
Slide 14 - Tekstslide
werkwoorden met stam op -d/-t
vdw is: ge-stam-et
bijv. warten vdw: gewartet melden vdw: gemeldet
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
werkwoorden op -ieren
bijv: studieren
gratulieren
krijgen alleen een -t achter de stam,
dus: stam + t
vdw: gratuliert
Slide 17 - Tekstslide
sterke werkwoorden Duits
Slide 18 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Klinkerwisseling in de verleden tijd
Nederlands sterk > Duits meestal ook sterk
voltooid deelwoord begint met: ge+ .....?.... + en
Het VDW moet je leren --> Zoek deze op in je boek
Bijv. geschwommen, gekommen, gelaufen
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
werkwoord haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
werkwoord sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
Slide 21 - Tekstslide
werkwoord haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
werkwoord sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
Lees nu nog aanvullend het stukje over scheidbare en niet scheidbare werkwoorden bij Grammatica A blz. 105
Bij scheidbare werkwoorden valt het accent op het scheidbare partikel: aannemen, bijklussen, nadenken, instappen, uitstappen, vrijkomen, vrijlaten, vrijhouden, vrijspreken, nadenken. Bij onscheidbare werkwoorden valt het accent op het werkwoordelijk deel: aanvaarden, achtervolgen, achterhalen, overtuigen, overwinnen.
Slide 22 - Tekstslide
Macht jetzt selbstständig: Lektion1 Aufg. 7 bis einschl. 10 machen