H1.1 t/m H1.3 herhaling

Economie

Ga rustig & stil klaar zitten.



Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie

Ga rustig & stil klaar zitten.



Geen jassen en tassen op tafel!
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

Herhaling H1.1 en H1.2

Slide 2 - Tekstslide

Pak je chromebook!

Slide 3 - Tekstslide

Middelen kun je op verschillende manieren inzetten om in je behoeften te voorzien.
A
Behoefte
B
Alternatief aanwendbaar
C
Middelen
D
Goederen

Slide 4 - Quizvraag

Behoefte
A
Consumeren
B
Goederen kopen
C
Alles wat je graag wilt hebben of nodig hebt. Er zijn primaire en secundaire behoeften.
D
Middelen kun je op verschillende manieren inzetten om in je behoeften te voorzien.

Slide 5 - Quizvraag

Het kopen van goederen en diensten om in je eigen behoeften te voorzien.

A
Consumeren
B
Goederen en diensten
C
Behoeften
D
Middelen

Slide 6 - Quizvraag

Diensten

A
Consumeren
B
Mensen die dingen voor je kopen.
C
Werken op een bepaalde tijd.
D
Activiteiten waarmee je in een behoefte voorziet.

Slide 7 - Quizvraag

Goederen

A
Diensten
B
Dingen kopen.
C
Dit zijn tastbare producten die je kunt kopen.
D
Naar de kapper gaan.

Slide 8 - Quizvraag

Tandpasta is een
A
Gebruiksgoederen
B
Verbruiksgoederen

Slide 9 - Quizvraag

Een tandenborstel is een
A
Gebruiksgoederen
B
Verbruiksgoederen

Slide 10 - Quizvraag

Je hebt niet genoeg middelen om in al je behoeften te kunnen voorzien.

A
Alternatief aanwendbaar
B
Je hebt pech!
C
Schaarste
D
Middelen

Slide 11 - Quizvraag

Bezuinigen

A
Geen broodje halen bij de appie
B
Minder geld uitgeven.
C
Minder spullen kopen

Slide 12 - Quizvraag

Welke uitgaven bestaan er?
A
Huishoudelijke uitgaven & Incidentele uitgaven
B
Vaste lasten, Incidentele uitgaven, loterij winnen.
C
Huishoudelijke uitgaven & Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven, Vaste lasten & Huishoudelijke uitgaven

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een vaste last?
A
Hypotheek
B
Boodschappen
C
Nieuwe wasmachine kopen nadat je oude kapot is gegaan.
D
Op vakantie gaan

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een huishoudelijke uitgaven ?
A
Hypotheek
B
Boodschappen
C
Nieuwe wasmachine kopen nadat je oude kapot is gegaan.
D
Op vakantie gaan

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een huishoudelijke uitgaven ?
A
Hypotheek
B
Boodschappen
C
Nieuwe wasmachine kopen nadat je oude kapot is gegaan.
D
Op vakantie gaan

Slide 16 - Quizvraag

Het geld dat je ontvangt.
A
Van oma!
B
Zakgeld
C
Inkomen
D
Loon.

Slide 17 - Quizvraag

Welke soorten inkomen zijn er?
A
Inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit en overdrachtsinkomen.
B
Inkomen uit bezit en overdrachtsinkomen.
C
Inkomen uit arbeid en uit bezit
D
Loterij winnen.

Slide 18 - Quizvraag

Een voorbeeld van een inkomen uit arbeid is...
A
Salaris
B
Rente
C
Kinderbijslag
D
Loterij winnen.

Slide 19 - Quizvraag

Een voorbeeld van een inkomen uit bezit is...
A
Salaris
B
Rente
C
Kinderbijslag
D
Loterij winnen.

Slide 20 - Quizvraag

Een voorbeeld van een overdrachtsinkomen is...
A
Salaris
B
Rente
C
Kinderbijslag
D
Je vakantiehuis verhuren.

Slide 21 - Quizvraag

Behoefte
A
Alles wat je graag wilt hebben.
B
Alles wat je graag wilt hebben of nodig hebt. Er zijn primaire en secundaire behoeften.
C
Alles wat je nodig hebt. Er zijn primaire en secundaire behoeften.
D
Alles wat je nodig hebt.

Slide 22 - Quizvraag

Het kopen van goederen en diensten om in je eigen behoeften te voorzien.

A
Consumeren
B
Consumenten
C
Consumptie
D
Shoppen

Slide 23 - Quizvraag

Activiteiten waarmee je in een behoefte voorziet.

A
Goederen
B
Diensten

Slide 24 - Quizvraag

Goederen
A
Dit zijn tastbare producten die je kunt kopen.
B
Er zijn gebruiksgoederen en verbruiksgoederen.
C
Dit zijn tastbare producten die je kunt kopen. Er zijn geen gebruiksgoederen en verbruiksgoederen.
D
Dit zijn tastbare producten die je kunt kopen. Er zijn gebruiksgoederen en verbruiksgoederen.

Slide 25 - Quizvraag

Schaarste
A
Je hebt niet genoeg middelen om in al je behoeften te kunnen voorzien.
B
Niet genoeg goederen om in je behoeften te kunnen voorzien.
C
Niet genoeg diensten om in je behoeften te kunnen voorzien.

Slide 26 - Quizvraag

Succes met leren!

Slide 27 - Tekstslide