3H_Chapitre2AB Paulina

Chapitre 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 2

Slide 1 - Tekstslide

Période 2
SO (2x) Chapitre 2: 
- vocabulaire A, B, E, p. 86, 87
- phrases clés van C en G p.88 (alleen antwoorden)
- werkwoord faire, être, avoir: présent

Leestest (2x)

Slide 2 - Tekstslide

Être= zijn
je suis= ik ben
tu es= jij bent
il/ elle est= hij /zij is
on= men/we
nous sommes= wij zijn
vous êtes=u bent, jullie zijn
ils/elles sont= zij zijn
Avoir= hebben
j'ai= ik heb
tu as= jij hebt
il/elle a= hij/zij heeft
on= men/we
nous avons= wij hebben
vous avez= u heeft/jullie hebben
ils/elles ont=- zij hebben

Slide 3 - Tekstslide

Programme
Chapitre 2: Les loisirs!
A: Regarder et écouter
B. Lire: Le E-sport est-il un vrai sport?
Vocabulaire: sport
Grammaire: faire
Quiz la prochaine fois

Slide 4 - Tekstslide

le chasse-neige
la station de ski
le masque
le tire-fesses
le moniteur de ski
de skibril
de skileraar
het skidorp
de sleeplift
de pizzapunt (skitechniek voor beginners)

Slide 5 - Sleepvraag

Combine la photo avec l'acitivité
Faire du VTT
Faire du ski
Faire de la luge
Faire des balades
Faire du snowboard
Faire du parapente

Slide 6 - Sleepvraag

Quelle activité aimez-vous faire?
A
Faire du VTT
B
Faire du ski
C
Faire des promenades
D
Faire de la luge

Slide 7 - Quizvraag

faire du cheval 
écouter de la musique
nager
manger

boire un verre
aller en bateau
jouer au foot
se reposer
jouer au volley

jouer de la guitare
commander des frites

Slide 8 - Sleepvraag

Exercice 3
  • faire du vélo / faire du tennis / faire du skateboard
  • écouter de la musique / lire /
  • faire de la musique / chanter / jouer de la guitare
  • faire du cheval / nager
  • boire et manger
  • jouer à la console / regarder la télé
  • faire du foot / danser
timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

p. 63
  • Exercice 8
  • Levez la main!




  • Regardez la vidéo
  • Notez 5 mots que vous comprenez

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Quel est votre sport préféré?
Regardez la vidéo.
Notez 8 sports différents.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Le sport

Slide 15 - Woordweb

Faire
Faire du ski
Faire de la natation
faire de l'athlétisme


Slide 16 - Tekstslide

Le verbe 'Faire'
Wat betekent faire?

Slide 17 - Tekstslide

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  doet/maakt
B. zij doen/maken
C.  jullie doen/maken
D.  ik doe/maak
E. jij doet/maakt
F. wij doen/maken
1.  Nous faisons
2.  tu  fais
3.  ils  font
4.  vous faites
5.  je fais
6.  elle  fait

Slide 18 - Sleepvraag

Font
Faites
Fais
Fait
Faisons
Fais
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Link

Slide 21 - Tekstslide

la vie
le début
l'argent
la fois
selon
chaque
comme
parfois
soms
de keer
ieder
het leven
als, zoals
het begin
volgens
het geld

Slide 22 - Sleepvraag