Economisch bekeken - H3.3 Kijk op cijfers - KGT

3.3. Kijk op cijfers 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.3. Kijk op cijfers 

Slide 1 - Tekstslide

- Herhalen
- Nieuwe stof
- Huiswerk nakijken
- Zelfstandig aan de slag
Wat gaan we doen vandaag?

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Gatentekst
De 1) _______ is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de 2) _______. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de 3) _______. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel 4) _______ genoemd.  Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de 5) _______ over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.
Vul in in de tekst!
  • Brutowinst
  • Omzet
  • Nettowinst
  • Bedrijfskosten
  • Inkoopwaarde

Slide 4 - Tekstslide

Gatentekst
De OMZET is de totale opbrengst van de verkochte producten of diensten. Daarnaast heeft een bedrijf te maken met de INKOOPWAARDE. Dat zijn totale kosten zijn voor de ingekochte producten of materialen om de producten te kunnen maken. Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde is de BRUTOWINST. Echter zijn er ook andere kosten waar een bedrijf mee te maken heeft, zoals huur van het pand, salarissen van werknemers en marketingkosten. Dit worden ook wel BEDRIJFSKOSTEN genoemd.  Als we de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen blijft de NETTOWINST over. Het is voor een bedrijf belangrijk om te weten hoeveel nettowinst het maakt. Dit gebruikt de eigenaar uiteindelijk om te leven, om te investeren in de groei van het bedrijf en om tekorten van andere perioden op te vangen.

Slide 5 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • de cijfers van bedrijven met elkaar vergelijken;
  • de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen;
  • rekenen met procenten.
Wat gaan we leren?

Slide 6 - Tekstslide

  • Grote bedrijven hebben een grotere omzet, inkoopwaarde en brutowinst, dan kleine bedrijven. 
  • Toch kunnen kleine bedrijven
     beter presteren.
  • Bedragen van beide bedrijven
      vergelijken kan niet.
Bedragen vergelijken

Slide 7 - Tekstslide

  • Om te kijken hoe een bedrijf presteert kun
     je ze vergelijken met de percentages van
     andere bedrijven.
  • De inkoopwaarde, brutowinst,
      bedrijfskosten en nettowinst kun je
      uitdrukken in procenten van de omzet.
  • Dat doe je zo: deel / geheel x 100%!


Percentages vergelijken
%
%

Slide 8 - Tekstslide

De omzet van het Pannenkoekschip is € 150.000,-. De nettowinst is € 22.500.-. 

  • Vraag: Hoeveel bedraagt de nettowinst
     uitgedrukt in een percentage van de 
     omzet?
  • Antwoorden: Deel / geheel x 100% =
     € 22.500,- / € 150.000,- x 100% = 15%
  • Door dit te vergelijken met andere
     bedrijven kun je zien of je bedrijf het beter
     of slechter doet dan andere bedrijven.
VOORBEELD

Slide 9 - Tekstslide

Als je de groei of krimp de omzet wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
  • Bereken de groei van de omzet
  • Deel de groei door de oude omzet
  • Vermenigvuldig de uitkomst met 100
  • Antwoord boven nul = stijging
     Antwoord onder nul = daling

Stijging of daling in procenten

Slide 10 - Tekstslide

In jaar 1 had een bedrijf een omzet van
€ 60.000,- in jaar 2 was de omzet € 72.000,-.

  • Vraag: Bereken met hoeveel procent de omzet is gestegen.
  • Antwoorden: Stap 1. (Nieuwe omzet - oude omzet) = € 72.000,- min € 60.000,- =
    € 12.000,-
    Stap 2: Deel de groei door de oude omzet!
    € 12.000,- / € 60.000,- = 0,2
    Stap 3: Vermenigvuldig met 100 = 20%
VOORBEELD

Slide 11 - Tekstslide

  • Je kunt nu de omzetstijging of
      een andere vorm gaan vergelijken
      met de omzetstijging van andere
      bedrijven.  
  • Als jouw bedrijf een hogere
     stijging heeft doe je het beter dan
     andere bedrijven.
Wat heb je hier nou aan?

Slide 12 - Tekstslide

VRAGEN?

Slide 13 - Tekstslide

Sander heeft voor school een nieuw laptop nodig. Hij heeft een MacBook gezien die normaal € 1.600,- kost. Deze Macbook is nu te koop voor € 1.280,-.
Vraag:
Hoeveel procent korting heeft Sander gekregen?
OPDRACHT

Slide 14 - Tekstslide

rente
Sander heeft voor school een nieuw laptop nodig. Hij heeft een MacBook gezien die normaal € 1.600,- kost. Deze is nu te koop voor € 1.280,-.

  • Stap 1: Welke formule heb ik nodig?
  • (Nieuw − Oud) / Oud x 100% =
  • Stap 2: Uitvoeren
  • (€ 1.280,- − € 1.600,-) / € 1.600,- x 100% = - 20 %
  • Oplossing
  • Sander kreeg 20% korting op de MacBook.
ANTWOORDEN

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 80 en 81.
  • Klaar? Leer dan alvast de begrippen van paragraaf 3.1 en 3.2 
  • Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen!



Slide 16 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhalen
- Hulpblad
- Opdrachten nakijken
- Huiswerk

Slide 17 - Tekstslide

Bedankt en succes vandaag!

Slide 18 - Tekstslide


  • Herhalen
  • Huiswerk nakijken en bespreken
  • Zelfstandig aan de slag
  • (Als er goed gewerkt is een kahoot)
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 19 - Tekstslide

Omzet 500.000 euro
Inkoop 350.000 euro
Brutowinst 150.000 euro
Hoeveel is de brutowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet?
Herhaling rekenvraag

Slide 20 - Tekstslide

Omzet 2021= 250.000 euro
Omzet 2022= 225.000 euro
Hoeveel is de omzetgroei?
Herhaling rekenvraag

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken opgaven 9 t/m 11 van hoofdstuk 3.3
     op bladzijde 82 en 83

Huiswerk

Slide 22 - Tekstslide


  • Herhalen
  • Opdrachten nakijken en bespreken
  • Zelfstandig aan de slag
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 23 - Tekstslide

Omzet 500.000 euro
Inkoop 350.000 euro
Brutowinst 150.000 euro
Bedrijfskosten 97.000
Hoeveel is de nettowinst uitgedrukt in een percentage van de omzet?
Herhaling rekenvraag

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken opgave 12 van hoofdstuk 3.3
     op bladzijde 83 en rekentrainer paragraaf 3 op pagina 100

Huiswerk

Slide 25 - Tekstslide


  • Opdrachten nakijken en bespreken
  • Zelfstandig aan de slag
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  •  Rekentrainer paragraaf 3 op pagina 100

Huiswerk

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide