H27 PV vt en tt

H27 PV vt en tt
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H27 PV vt en tt

Slide 1 - Tekstslide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Hoe vind je de persoonsvorm? Schrijf het antwoord in je schrift!
Klaar? Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

 Hoofdstuk 27
blz  110


Slide 3 - Tekstslide

Doel van de week
Aan het eind van de lessen weten jullie hoe je een persoonsvorm in tegenwoordige tijd  en in de verleden tijd kunt schrijven in het enkelvoud en meervoud.

Slide 4 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie spelling persoonsvorm
Dinsdag: oefenen
Vrijdag:zelfstandig werken

Weektaak 7 oktober
Hoofdstuk 27
A werkblad 1 en 2 en opdracht (in overleg met docent weektaak 1 t/m 3, 6,7)
B opdracht 3 tm 5, 7 t/m 9 en lees 1 hoofdstuk uit je leesboek

Slide 5 - Tekstslide

Regels bij de persoonsvorm
Kijkvraag:

Kijk eerst het filmpje helemaal
Schrijf 3 regels op over de persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Regels bij de persoonsvorm
Kijkvraag:

Kijk eerst het filmpje helemaal
Schrijf 3 regels op over de persoonsvorm

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 10 - Quizvraag

tt:
Mijn tas (staan) ..... op de grond.
A
sta
B
stat
C
staat
D
staadt

Slide 11 - Quizvraag

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 12 - Quizvraag

Hij (beginnen) met zijn huiswerk.
A
begint
B
begon
C
begind
D
begindt

Slide 13 - Quizvraag

Iedereen (houden) toch van chocola?
De juiste spelling van het werkwoord is:
A
houd
B
houdd
C
houden
D
houdt

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welke persoonsvorm is correct?
De docent ... (besteden, tt) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteedt
B
besteed
C
besteden
D
besteedden

Slide 17 - Quizvraag

Men (respecteren) zichzelf en de ander, waardoor de zelfstandigheid en het zelvertrouwen (groeien)
A
respecteert, groeit
B
respecteerd, groeit
C
respecteert, groeien
D
respecteerd groeien

Slide 18 - Quizvraag

Oefenen
Werkblad itslearning 4 opgave 1 en 2
- Tweetallen werkblad  (werkvorm denker & schrijver)


Klaar? Weektaak

Slide 19 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie spelling persoonsvorm
Dinsdag: oefenen
Vrijdag:zelfstandig werken

Weektaak 7 oktober
Hoofdstuk 27
A werkblad 1 en 2 en opdracht (in overleg met docent weektaak 1 t/m 3, 6,7)
B opdracht 3 t/m 5, 7 t/m 9 en lees 1 hoofdstuk uit je leesboek

Slide 20 - Tekstslide

Les 2

Slide 21 - Tekstslide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Verbeter zonodig de spelfouten! Schrijf de 
verbeteringen in je schrift.
Klaar? Stillezen
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Doel van de week
Aan het einde van de lessen weten jullie hoe je een persoonsvorm in tegenwoordige tijd  en in de verleden tijd kunt schrijven in het enkelvoud en meervoud.

Slide 23 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie spelling persoonsvorm
Dinsdag: oefenen
Vrijdag:zelfstandig werken

Weektaak 7 oktober
Hoofdstuk 27
A werkblad 27 opdracht (in overleg met docent) en Lesboek 1 t/m 3, 6,7)
B Lesboek: opdracht 3 tm 5, 7 t/m 9 en lees 1 hoofdstuk uit je leesboek

Slide 24 - Tekstslide

0

Slide 25 - Video

Nu jij....
Werkblad op its learning...
  • Je maakt opdracht 3 zelfstandig in je schrift. 
  • Nakijken opdracht 3 
A: Heb je meer dan 4 fouten...... je oefent met de docent en je maakt opdracht 1 en 2
B: 1- 4 fouten  weektaak helemaal
C: 0 fouten weektaak opdracht: 3 t/m 5, 7 t/m 9


Klaar? Weektaak

Slide 26 - Tekstslide

Extra oefenen

Slide 27 - Tekstslide

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
C
De oude man verstuurdt de brief.

Slide 28 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 29 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 30 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij niestte toen hij peper in zijn neus kreeg
B
hij nieste toen hij peper in zijn neus kreeg
C
hij niesde toen hij peper in zijn neus kreeg
D
hij niesden toen hij peper in zijn neus kreeg

Slide 31 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 32 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.

Slide 33 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?

Slide 34 - Quizvraag

Werkwoordspelling?
A
Makkie!
B
Gaat best prima
C
Toch wel weggezakt
D
Lastig!

Slide 35 - Quizvraag