2.2 Groot - groter - het grootst
Opdracht: We doen samen een dictee. Luister naar de zin. Schrijf de zin
op het bord.
Cursist 1: Schrijf de zin.
Cursist 2: Check de vorige zin. Schrijf de nieuwe zin.
Cursist 3: Check de vorige zinnen. Schrijf de nieuwe zin.
Cursist 4: ...
...