Voltooid tegenwoordige tijd A1

Voltooid tegenwoordige tijd of Verleden tijd.

Je leert hoe je HAVE/HAS gebruikt met het voltooid deelwoord.
en wat het verschil is met de verleden tijd.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voltooid tegenwoordige tijd of Verleden tijd.

Je leert hoe je HAVE/HAS gebruikt met het voltooid deelwoord.
en wat het verschil is met de verleden tijd.

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer?
Je gebruikt de voltooid tegenwoordige tijd ook om te zeggen dat iets in het verleden is
gebeurd maar dat dit nu nog aan de gang is of dat je daar nu het resultaat van merkt.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe?
Regelmatige werkwoorden:
HAVE/HAS + Voltooid deelwoord
He has lived in Germany for sixteen years.

Onregelmatige werkwoorden:
HAVE/HAS + Voltooid deelwoord
We have bought a new bunny.

Slide 3 - Tekstslide

Welke moet het zijn?
Charlie ........ .......... his leg during soccer.
A
have broken
B
have breaked
C
has broken
D
have breaked

Slide 4 - Quizvraag

Welke moet het zijn?
My father ........ never ............... the guitar.
A
have plays
B
has plays
C
have played
D
has played

Slide 5 - Quizvraag

Dus...
1. Je maakt het de voltooid tegenwoordige tijd 
met twee woorden: have walked bijvoorbeeld
2. Als iets ooit/nooit is gebeurd, gebruik dan ever/never ertussen
bijvoorbeeld have never walked

Slide 6 - Tekstslide

The cat ...... ......... all the biscuits.
A
have aten
B
has eaten
C
have eaten
D
has aten

Slide 7 - Quizvraag

It ..... ......... cold all week.
A
has been
B
have been
C
has wassed
D
have bin

Slide 8 - Quizvraag

She ........ .......... in London since 2013.
A
has lived
B
have lived
C
has liveted
D
have lifed

Slide 9 - Quizvraag

I .............. never ................... Spain
A
has visited
B
have visited
C
has visits
D
have visits

Slide 10 - Quizvraag

Ik begrijp nu hoe en wanneer ik de voltooid tegenwoordige tijd kan maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

De verleden tijd dan?


Je gebruikt de verleden tijd om te zeggen
dat iets in het verleden is gebeurd en nu is
afgelopen.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe?
Regelmatige werkwoorden:
He lived in Germany for sixteen years. (nu niet meer)

Onregelmatige werkwoorden:
We saw a new film yesterday. (en die is afgelopen)

Slide 13 - Tekstslide

Someone ...................... my laptop from my locker.
A
stealed
B
stole
C
has stolen
D
have stolen

Slide 14 - Quizvraag

I ................... a shoplifter at the supermarket this
morning.
A
have seen
B
has seen
C
saw
D
seen

Slide 15 - Quizvraag

He .................in Leeds last year.
A
lived
B
have lived
C
has lived
D
liveted

Slide 16 - Quizvraag

Tip! Als je niet zeker weet welke tijd je moet gebruiken, stel je de volgende vragen:
1. Is het op dit moment nog aan de gang? Ja: voltooid tegenwoordige tijd. Nee: vraag 2.

2. Gaat het over ervaringen tot nu toe? Ja: voltooid tegenwoordige tijd. Nee: vraag 3.

3 Is het resultaat van de actie nu merkbaar? Ja: voltooid tegenwoordige tijd.
Nee: verleden tijd

Slide 17 - Tekstslide

Ik begrijp nu wat het verschil is tussen verleden tijd en voltooid tegenwoordige tijd
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Slide 19 - Tekstslide