Nieuwsbegrip 22-03-2016

Wat we gaan doen:
- Belangrijke mededelingen.
- Tel tot 20.
- Waar denk je dat de tekst over gaat?
- Lees de tekst hardop in tweetallen.
- Filmpje Nieuwsbegrip.
- Opdrachten maken.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat we gaan doen:
- Belangrijke mededelingen.
- Tel tot 20.
- Waar denk je dat de tekst over gaat?
- Lees de tekst hardop in tweetallen.
- Filmpje Nieuwsbegrip.
- Opdrachten maken.

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijke mededelingen
  • Woensdag krijgen jullie je schrijfboek terug
  • Als je 1 dag ongeoorloofd afwezig bent, moet je 2 uur nablijven.
  • Geen huiswerk? Wel strafwerk!
  • Kijk iedere dag op huiswerk.sch23.nl
  • Ben je te laat? Haal een te laat briefje bij de conciërge.
  • Ben je ziek? Kun je niet naar school komen? Stuur mij een berichtje en bel school!
  • Heb je een afspraak? Laat mij de brief van de afspraak zien. (Eenfoto via Whatsapp is ook goed)
  • 6 april gaan we naar de Efteling. Dit is een VERPLICHTE schooldag. Je moet om 9:00 uur op school zijn!
  • Word je de klas uitgestuurd? Melden bij de leerlingbegeleider. Hij heet Robert en zit bij de administratie.

Slide 2 - Tekstslide

Tel tot 20
Zonder afspraken te maken probeer je met de groep tot 20 te tellen. Iedereen mag gewoon roepen, maar 1 persoon mag geen 2 getallen na elkaar roepen. Iemand roept 1, een ander reageert met 2 etc. Máár... wanneer er tegelijkertijd een getal geroepen wordt, begint het tellen weer opnieuw. Je zult zien dat dit nog lastig is!

Slide 3 - Tekstslide

17 miljoen Nederlanders

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Link

Lees in tweetallen de tekst.
Daarna bekijken we het filmpje.

Slide 6 - Tekstslide

We kijken samen het filmpje van Nieuwsbegrip.

Slide 7 - Tekstslide

Moeilijke woorden!
Maak woorden waar je de betekenis niet van weet groen.
Maak woorden die je moeilijk vindt om uit te spreken roze.

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekent vanaf?
A
sinds
B
tot
C
om
D
tegen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een inwoner?
A
Iemand die op vakantie is.
B
Iemand die in een land woont.
C
Iemand die in een huis woont.
D
Iemand die veel muziek luistert.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent vluchtelingen?
A
Iemand die naar een ander land op vakantie gaat.
B
Iemand die in een ander land gaat werken.
C
Iemand die uit zijn of haar eigen land vlucht.
D
Iemand die niet in een ander land wil zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is overlijden?
A
Lijden door pijn.
B
Dood gaan.
C
Een gelijke vinden.
D
Blijven leven.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent ongeveer?
A
Zonder getallen.
B
Zonder het precies te weten.
C
Zonder het te eten.
D
Het betekent niets.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent waarschijnlijk?
A
Denken dat het zo is.
B
Weten dat het zo is.

Slide 14 - Quizvraag

Maak de opdrachten.

Slide 15 - Tekstslide