Ser y estar V2

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Unidad 8 y 9 

¿Qué significa el verbo SER?
Wat betekent het werkwoord SER?

1. Zijn
2. Heten
3. Hebben
4. Gaan

Je gebruik SER voor:

1. Te beantwoorden hoe iets/iemand is
2. Als je praat over een gebeurtenis (Wanneer)
3. Als je praat over wie of wat iets is
4. Als je praat over tijdelijke eigenschappen

Vosotros ...
(ser)

1. Soy
2. Son
3. Somos
4. Sois

Kies tussen ser/estar:
Vosotros..........en la escuela.

1. sois
2. estáis

ser, yo

1. sois
2. soy

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................(ser) estudiante.

1. eres
2. soy
3. somos
4. son

Ser (zijn) gebruik je bij:

1. Nationaliteit, eigenschap, beroep
2. Nationaliteit, tijdelijke toestand, beroep
3. Nationaliteit, zich bevinden, tijd & datum
4. Nationaliteit, eigendom, gezondheid

Wat is de vervoeging van ESTAR?

Estar (zijn) gebruik je bij:

1. Gezondheid, nationaliteit, eigenschap
2. Gezondheid, beroep, tijd & datum
3. Gezondheid, gevoelens, zich bevinden
4. Gezondheid, nationaliteit, zich bevinden

Vosotros (estar)

1. Sois
2. Estais
3. Estamos
4. Somos

Vervoeg het werkwoord (estar)

Nosotros _______ (estar) en Madrid.

1. estoy
2. estamos
3. estan
4. estais

Wat betekent gustar in het Nederlands?

1. Leuk vinden/houden van
2. niet leuk vinden

De voornaamwoorden bij gustar zijn:

1. me, te, se, nos os, se
2. me te, lo, la, nos, os los, las
3. me, te, le, nos ,os, les
4. mi, tu, su, nos ,os, su

Wat bepaalt de uitgang van gustar?

1. de meewerkend vw: me, te, le, nos, os, les
2. of het mannelijk of vrouwelijk is.
3. zelfstandig nw achter het ww
4. of er een heel ww achter komt

¿Qué significa: durante

1. na
2. ooit
3. tijdens

¿Qué significa "por la tarde"?

1. in de avond
2. in de ochtend
3. in de middag
4. in de nacht

Wat betekent 'y'?

1. met
2. en

A tí __________________ (gustar) las tapas.

1. te gusta
2. me gusta
3. te gustan
4. me gustan

A María __________________ (gustar) las tapas.

1. les gustan
2. le gusta
3. le gustan
4. la gustan

Vul de juiste vorm van GUSTAR in:
¿Te ____________ comer?

1. gusta
2. gustan

Mi madre habla español ___ inglés.

1. y
2. e

Wat betekent "¿Cuánto(s)?"

¿Cuántas flores hay?

1. diez
2. tres

Je gebruik ESTAR voor:

1. Locatie (waar is het?)
2. Iets dat kan veranderen
3. Permanente eigenschappen (hoe)
4. Wanneer iets gebeurt