GMK P2.1 - Allergie

Wat is otitis externa?
A
Ooginfectie
B
Uitwendige oorontsteking
C
Middenoorontsteking
D
Te hoge oogboldruk
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat is otitis externa?
A
Ooginfectie
B
Uitwendige oorontsteking
C
Middenoorontsteking
D
Te hoge oogboldruk

Slide 1 - Quizvraag

Waarmee behandel je otitis externa?
A
Paracetamol
B
Paracetamol of ibuprofen
C
Zure oordruppels
D
Oordruppels met corticosteroïden

Slide 2 - Quizvraag

Waarmee behandel je otitis media acuta?
A
Paracetamol
B
Paracetamol of ibuprofen
C
Zure oordruppels
D
Oordruppels met corticosteroïden

Slide 3 - Quizvraag

Waar moet je op letten bij oordruppels?
A
Flesje handwarm maken voor gebruik
B
Juiste hoeveelheid druppels toedienen
C
Na toedienen 5 minuten blijven liggen
D
Allemaal

Slide 4 - Quizvraag

Welk middel kan een hoestprikkel onderdrukken?
A
Acetylcysteïne
B
Altheasiroop
C
Noscapine
D
Promethazine

Slide 5 - Quizvraag

Welke werkzame stof zit in Hylan?
A
Antibioticum
B
Antihistaminicum
C
Ontstekingsremmer
D
Geen

Slide 6 - Quizvraag

Welke medicijnen wordt gebruikt er bij glaucoom?
A
Antibioticum
B
Kunsttranen
C
Ontstekingsremmer
D
Verlagers oogboldruk

Slide 7 - Quizvraag

Welk geneesmiddel verlaagt de oogboldruk op 2 manieren?
A
Brimonidine
B
Dorzolamide
C
Pilocarpine
D
Timolol

Slide 8 - Quizvraag

Atropine kan de pupil verwijden.
Wat voor een middel is dit?
A
Cataract
B
Koolzuuranhydraseremmer
C
Mydriaticum
D
Prostaglandine-analoog

Slide 9 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij staar?
A
Beschadiging oogzenuw
B
Bijziendheid
C
Hoge oogboldruk
D
Troebele ooglens

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hoe heet een schadelijke lichaamsvreemde stof?
A
Antigeen
B
Allergeen
C
Antilichaam
D
Histamine

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet een onschuldige lichaamsvreemde stof die door je lichaam wordt herkend als schadelijk?
A
Antigeen
B
Allergeen
C
Antilichaam
D
Histamine

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke stof zorgt voor de symptomen bij een allergische reactie?
A
Allergeen
B
Antilichaam
C
Histamine
D
Mestcel

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is geen symptoom van allergie?
A
Benauwdheid
B
Jeuk
C
Migraine
D
Tranen, loopneus

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Wat voor een allergie is
een pinda-allergie?
A
seizoensgebonden
B
niet-seizoensgebonden

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het voordeel van cromoglicinezuur?
A
Kan klachten voorkomen
B
Weinig bijwerkingen
C
Meerdere toedieningsvormen
D
Alledrie

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een nadeel van antihistaminica?
A
Kan slaperigheid geven
B
Veel bijwerkingen
C
Weinig toedieningsvormen
D
Onhandig in gebruik

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Wat is geen toedieningsvorm van corticosteroïden?
A
Neusspray
B
Oogdruppels
C
Pleister
D
Poederinhalator

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Adrenaline wordt gebruikt bij anafylaxie. Hoe snel werkt dit?
A
binnen 1 minuut
B
na 3-5 minuten
C
na 15 minuten
D
na 1 uur

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het principe van immuuntherapie?
A
Steeds meer doseren
B
Steeds minder doseren

Slide 35 - Quizvraag