Werkwoordspelling les 1

Werkwoordspelling les 1
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling les 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Werkwoorden 
  • Laatste letter -t of -d
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Wat zijn werkwoorden ook alweer?
  • Een werkwoorden zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
  • Bij werkwoorden horen personen, dieren of dingen die iets doen: drinken, springen, zwemmen, lachen. 
  • Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, worden, zijn of zullen. 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden




Waarom is het belangrijk om werkwoorden goed te spellen? 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Het is belangrijk om werkwoorden goed te kunnen schrijven en uitspreken, omdat dit helpt om jezelf duidelijk te maken. Als je werkwoorden fout schrijft of uitspreekt, kan het moeilijker zijn voor anderen om te begrijpen wat je bedoelt.
  

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
In een zin staan ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer werkwoorden:
- Mischa heeft een vogelhuisje gemaakt.
- Ik moest lachen om de grappen van mijn vriend. 


Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord kan in allerlei verschillende vormen voorkomen:
Het werkwoord winnen:
win, wint, winnen, gewonnen.
Het werkwoord maken:
maak, maakt, maken, gemaakt. 

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen!
Pak je laptop erbij!

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord VERBAAST

Slide 9 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord DURFDE

Slide 10 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord GOOIDE

Slide 11 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord BLIJFT

Slide 12 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord ZUCHTTE

Slide 13 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord van het werkwoord VERTROUWDEN

Slide 14 - Open vraag

Laatste letter -d of -t
Sla je laptop weer dicht!

Slide 15 - Tekstslide

Laatste letter -d of -t
Veel woorden eindigen op de t-klank. Die t-klank schrijf je soms toch met een -d. Maar hoe weet je nou wanneer je een -t of een -d schrijft?

Slide 16 - Tekstslide

Laatste letter -t of -d
Voorbeeld:
Een -t: wit, kist, taart
Een -d: rood, hand, hoed
Zo schrijf je het einde op -t of -d:
Maak het woord langer door er -e, -en of eren achter te zetten. 
Als je een -t hoort, schrijf je een -t aan het eind.
Als je een -d hoort, schrijf je een -d aan het eind. 

Slide 17 - Tekstslide

Laatste letter -t of -d
Het woord taart: (je hoort de -t)
Maak je het woord langer, dan krijg je taarten (je hoort de -t)

Het woord beroemd: (je hoort de -t)
Maak je het woord langer, dan krijg je beroemde (je hoort de -d)

Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen
Pak je laptop er weer bij!

Slide 19 - Tekstslide

Om te horen of je geluid of geluit schrijft, maak je het woord langer. Je krijgt dan het woord:

Slide 20 - Open vraag

Om te horen of je hoet of hoed schrijft, maak je het woord langer. Je krijgt dan het woord:

Slide 21 - Open vraag

Om te horen of je tent of tend schrijft, maak je het woord langer. Je krijgt dan het woord:

Slide 22 - Open vraag

Om te horen of je pland of plant schrijft, maak je het woord langer. Je krijgt dan het woord:

Slide 23 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maak het oefenblad. Klaar? Samen nakijken. 

Slide 24 - Tekstslide