V5 2. Fall Genitiv

Der Genitiv (tweede naamval) 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Der Genitiv (tweede naamval) 

Slide 1 - Tekstslide

Besitzverhältnis / bepaling van bezit

De tweede naamval (Genitiv) drukt uit dat twee personen of zaken bij elkaar horen. In het Nederlands gebruiken we dan meestal van. Bijvoorbeeld:

de auto van mijn zus  -  das Auto meiner Schwester

Slide 2 - Tekstslide

In het Nederlands?
Het Koninkrijk der Nederlanden
Het Leger des Heils
's avonds (=des avonds)
Anna's fiets
's Gravenhage
plek des onheils
de heer des huizes
de tand des tijds


Slide 3 - Tekstslide

männlich
weiblich
sächlich
Mehrzahl
1.
der Mann
ein Mann
die Frau
eine Frau
das Kind
ein Kind
die Kinder
keine Kinder
2.
des Mannes
eines Mannes
der Frau
einer Frau
des Kindes
eines Kindes
der Kinder
seiner Kinder
3.
dem Mann
einem Mann
der Frau
einer Frau
dem Kind
einem Kind
den Kindern
keinen Kindern
4.
den Mann
einen Mann
die Frau
eine Frau
das Kind
ein Kind
die Kinder
keine Kinder
Formen der Ein-Gruppe

Slide 4 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
2e naamval: wessen?
Nl: wiens fiets, wier voornemen?

Slide 5 - Tekstslide

Genitiv oder von?
In gesprochener Sprache wird oft von gebraucht:

-bei Namen von Personen: die Eltern von Tim
-bei geografischen Bezeichnungen: der Hafen von Hamburg

Slide 6 - Tekstslide

-s of -es?
Mannelijke en onzijdige woorden krijgen in de 2e naamval de uitgang -s, maar soms wordt in plaats daarvan de uitgang -es gebruikt:

1. achter woorden die eindigen op een s-klank : die Quelle des Flusses (der Fluss)
2. achter woorden met 1 lettergreep: der Keller meines Hauses, die Mähnen des Pferdes

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels met de 2e naamval
wegen (vanwege),  trotz (ondanks)
während (tijdens),  statt (in plaats van)
innerhalb (binnen), außerhalb (buiten)
infolge (als gevolg van)

Slide 8 - Tekstslide

1. De mening van mijn zus =
Die Meinung _________ Schwester__
A
meiner Schwester
B
meines Schwesters
C
meine Schwester
D
meiner Schwesters

Slide 9 - Quizvraag

2. Der Turm dies___ Kirche____ (die)
A
dieses Kirches
B
dieser Kirche
C
dieser Kirches
D
dieses Kirche

Slide 10 - Quizvraag

3. Die Mutter dies____ Kind____
A
dieser Kindes
B
dieser Kind
C
dieses Kindes
D
dieses Kind

Slide 11 - Quizvraag

4. Der Erfolg sein_____ Arbeit____(die)
A
seiner Arbeit
B
seiner Arbeits
C
seines Arbeit
D
seines Arbeits

Slide 12 - Quizvraag

5. Die Freiheit all_____ Bürger___ (mv)
A
alles Bürgers
B
alles Bürger
C
aller Bürger
D
aller Bürgers

Slide 13 - Quizvraag

6. Das Haus unser____ Onkel___
A
unseres Onkels
B
unseres Onkel
C
unserer Onkels
D
unserer Onkel

Slide 14 - Quizvraag

7. der Erfolg .......... (mijn) Arbeit ...

Slide 15 - Open vraag

8. die Farben dies..... Kleid..

Slide 16 - Open vraag

9. das Zentrum ............ (de) Stadt..

Slide 17 - Open vraag

10. das Zimmer mein... Bruder....

Slide 18 - Open vraag

Weiter üben
Macht Lektion 1 Aufgabe 9,10,11,12 im Arbeitsbuch Seite 13,14

Slide 19 - Tekstslide