- Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen:
voorbeeld: Tycho springt in de gymzaal over het paard. ( er staat een zelfstandig naamwoord achter)
- Kun je plaatsen voor de kast of voor de vakantie:
voorbeeld: Mijn boeken liggen op de kast. Mijn laptop bewaar ik in de kast. Onder de kast ligt een hoop stof.
Ik was ziek tijdens de vakantie. Na de vakantie was ik snel weer beter.
- Ook te voor het hele werkwoord (een infinitief) is een voorzetsel:
voorbeeld: De kat zit te spinnen.
Let op:
Hij schreef de zin op. Op = onderdeel van het werkwoord opschrijven, dus geen voorzetsel,
maar: Hij schreef de zin op een kladblaadje. Op is hier wel een voorzetsel.