Gesprek 2: patient en dokter
De dokter:
- Vraagt of de patiënt ziek is/ergens last van heeft/gezond is.
- Vraagt welke klachten de patiënt heeft.
- Vraagt wat de patiënt doet om in goede gezondheid te blijven.
- Vraagt aan de patiënt wat voor sport(en) hij/zij doet, en hoe vaak per week.
- Vraagt aan de patiënt wat hij/zij eet.
- Vertelt wat er met de patiënt aan de hand is.
- Geeft een advies aan de patiënt
De patiënt:
- Geeft antwoord op de vragen van de dokter.
- Geeft aan welke klachten hij/zij heeft.
- Geeft aan aan welke sport hij/zij doet.
- Geeft aan wat hij/zij eet.
- Vraagt aan de dokter om advies.