Voorvoegsels


Voorvoegsels
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Voorvoegsels

Slide 1 - Tekstslide

Doel

- Je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels
- Je kunt de voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een         onbekend woord te vinden

Slide 2 - Tekstslide

Lees de tekst

Slide 3 - Tekstslide

In de laatste alinea staat een synoniem voor doneren. Welk woord is dat?

Slide 4 - Open vraag

Noteer de betekenis van veilen

Slide 5 - Open vraag

Wat is de betekenis van project
A
Iets waarin je goed ben
B
Iets waarvan je een voorstander bent
C
Iets wat blindheid veroorzaakt
D
Iets wat je maakt of doet

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent tijdig?

Slide 7 - Open vraag

Welk synoniem voor 'niet betaalbaar' staat in de tekst?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het tegenovergestelde van BN'ers?

Slide 9 - Open vraag

Woorden met voorvoegsel
Sommige woorden bestaan uit een kernwoord en een voorvoegsel.
Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.

Bijvoorbeeld:
gebruiken - hergebruiken

Slide 10 - Tekstslide

Veelvoorkomende                             Voorbeeld
voorvoegsels
a-: niet                                                                                        asociaal
anti- : tegen                                                                             antiroker
non- : niet                                                                                 non-actief
mis- : verkeerd, fout                                                            misdragen
wan- : slecht, verkeerd                                                       wantoestand
her- : weer, opnieuw                                                            herinrichten
ex- : niet meer                                                                        ex-man
mini- : heel klein                                                                   minibus
inter- : tussen 2 of meer gebieden                              interland

Slide 11 - Tekstslide

Wat betekent onmisbare
A
Niet te missen
B
Gemiste

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent interregionaal
A
In de regio's
B
Tussen regio's

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent wantoestanden
A
Slechte toestanden
B
Andere toestanden

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent non-actief
A
Weer actief
B
Niet actief

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent ex-voorzitter
A
Iemand die vroeger voorzitter was
B
Verkeerde voorzitter

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent herkauwers
A
Een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
Een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent mini-ezels
A
Jonge ezels
B
Kleine ezels

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent mishandeling
A
verkeerde handeling
B
gemiste handeling

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent ex-man in de volgende zin?
De ex-man van onze buurvrouw is naar Canada verhuist.

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent onmogelijk in de volgende zin?
Je kunt dat boek onmogelijk in één dag uitlezen.

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent misdragen in de volgende zin?
Tijdens de les Duits heeft Aron zich vreselijk misdragen.

Slide 22 - Open vraag

Wat betekent wanbetalers in de volgende zin?
De politie stuurt wanbetalers een sms'je met een laatste waarschuwing.

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent herinrichten in de volgende zin?
Nadat mijn moeder mijn kamer had opgeruimd, moest ik hem helemaal herinrichten.

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent minibus in de volgende zin?
Drie keer per dag rijdt er een minibus van Zevenbergen naar Etten-Leur.

Slide 25 - Open vraag

Wat betekent interlandwedstrijd in de volgende zin?
Wanneer speelt Nederland die interlandwedstrijd?

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent anti-muggenspray in de volgende zin?
Weet jij waar die anti-muggenspray staat?

Slide 27 - Open vraag

Wat betekent non-actief in de volgende zin?
Omdat de politiechef iets verkeerd had gezegd, is hij op non-actief gesteld.

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent wanorde in de volgende zin?
Het is een wanorde in de winkel van mijn oom.

Slide 29 - Open vraag

Niet te betalen
A
Wanbetalen
B
Onbetaalbaar
C
Nonbetalen
D
Anti-betalen

Slide 30 - Quizvraag

Niet gelijk van vorm
A
Non-symmetrisch
B
Hersymmetrisch
C
Asymmetrisch
D
Anti-symmetrisch

Slide 31 - Quizvraag

Opnieuw gebruiken
A
Hergebruiken
B
Misgebruiken
C
Wangebruiken
D
Ex-gebruiken

Slide 32 - Quizvraag

Niet ervaren
A
Ex-ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren

Slide 33 - Quizvraag

Slechte prestatie
A
Tegenprestatie
B
Pro-prestatie
C
Pre-prestatie
D
Wanprestatie

Slide 34 - Quizvraag

Shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo

Slide 35 - Quizvraag

Kleine reep
A
Ex-reep
B
Antireep
C
Minireep
D
Herreep

Slide 36 - Quizvraag

Foute slag
A
Misslag
B
Conslag
C
Comslag
D
Herslag

Slide 37 - Quizvraag

Afdeling van een supermarkt met andere artikelen dan eten
A
Foodafdeling
B
Non-foodafdeling
C
Antifoodafdeling
D
Tussenfoodafdeling

Slide 38 - Quizvraag

Iemand die vroeger bij een band drumde
A
Interdrummer
B
Non-drummer
C
Oude drummer
D
Ex-drummer

Slide 39 - Quizvraag

Opnieuw verdelen
A
Interverdelen
B
Herverdelen
C
Weerverdelen
D
Wanverdelen

Slide 40 - Quizvraag

Een slechte daad
A
Non-daad
B
Condaad
C
Herdaad
D
Wandaad

Slide 41 - Quizvraag

Een aankoop waarover je achteraf niet tevreden was
A
Miskoop
B
Wankoop
C
Herkoop
D
Interkoop

Slide 42 - Quizvraag

Geleerd?
Voorvoegsels
- Je kent de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels
- Je kunt de voorvoegsels gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te vinden.

Slide 43 - Tekstslide

Is er nog iets wat je nog niet zo goed snapt? Zo ja, schrijf dit op.

Slide 44 - Open vraag