Grootheden en eenheden

Hoofdstuk 8
grootheden en eenheden
Vorige keer, herhaling.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8
grootheden en eenheden
Vorige keer, herhaling.

Slide 1 - Tekstslide

Hieronder staan 2 eenheden en 2 grootheden. Kies een eenheid!
A
Afstand
B
Kilometer
C
Massa
D
Kilogram

Slide 2 - Quizvraag

gewicht, lengte en oppervlakte zijn
A
eenheden
B
grootheden

Slide 3 - Quizvraag

Welke grootheid hoort bij maand?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekend Hecto?
A
1
B
10
C
100
D
1000

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent centi?
A
1/1000
B
1/10
C
100
D
1/100

Slide 6 - Quizvraag

cm3
dm2
inhoud
oppervlakte
informatie
liter
Hm
TB
Bite

Slide 7 - Sleepvraag

lengte
gewicht
tijd
m
sec
dg
dam
eeuw
kg

Slide 8 - Sleepvraag

Wat gaan we deze les doen?


- Grootheden (Quiz)
- Eenheden (Quiz)
- Doelen
- Theorie
- Volgende week toets H 8

Slide 9 - Tekstslide

Grootheden, meten en eenheden
Grootheden: Wat wil je gaan meten bijvoorbeeld: de lengte

Eenheden: waarin wil je dat meten bijvoorbeeld: centimeters

Slide 10 - Tekstslide

2,3 x 10 =
A
0,023
B
0,23
C
2,3
D
23

Slide 11 - Quizvraag

4,56 x 100 =
A
0,456
B
4,56
C
45,6
D
456

Slide 12 - Quizvraag

2,3 x 1000 =
A
23
B
230
C
2 300
D
23 000

Slide 13 - Quizvraag

4,56 : 10 =
A
0,456
B
4,56
C
45,6
D
456

Slide 14 - Quizvraag

20,6 : 100 =
A
20,6
B
2,06
C
0,206
D
0,0206

Slide 15 - Quizvraag

210 : 1000 =
A
21,0
B
0,210
C
210
D
210 000

Slide 16 - Quizvraag

Een brugklasser weegt ongeveer ... kg?
A
9
B
42
C
120
D
200

Slide 17 - Quizvraag

In een beker kan ongeveer ... ml thee.
A
9
B
42
C
120
D
200

Slide 18 - Quizvraag

Een huis is ongeveer ... meter hoog.
A
9
B
42
C
120
D
200

Slide 19 - Quizvraag

2,5 uren = ... minuten
A
250
B
150
C
2,5
D
180

Slide 20 - Quizvraag

1,5 dag = ... uren
A
12
B
24
C
36
D
48

Slide 21 - Quizvraag

20 weken = ... dagen
A
7
B
21
C
91
D
140

Slide 22 - Quizvraag

Gijs en Daniël zijn tweelingbroers.
Gijs zegt dat hij 1,63 m lang is.
Daniël zegt dat hij 163 cm lang is.
Wie is het grootst?
A
Gijs
B
Daniël
C
Geen van beide
D
Ze zijn evenlang

Slide 23 - Quizvraag

Doelen van deze les
Ik weet wat eenheden zijn. 
Ik ken de afkortingen van de meest voorkomende eenheden. 
Ik ken de waarden van de woorden: kilo = 1000 - hecto = 100 - deca = 10 - deci = 0,1 - centi = 0,01 - milli = 0,001. 
Ik weet wat grootheden en eenheden zijn. 
Ik kan grootheden en eenheden aan elkaar koppelen. 

Slide 24 - Tekstslide

Eenheden 
Eenheden
kg, g 
km, m, cm, mm
l, ml
km/uur, m/s


Grootheden
gewicht
lengte
oppervlakte
inhoud
snelheid

Slide 25 - Tekstslide

Afkortingen 
kilometer = km                                 liter = l
meter = m                                       milliliter = ml
centimeter = cm
milimeter = mm                       kilometer per uur = km/uur
                                            meter per seconde = m/s
kilogram = kg
gram = g

 









aantal
240









aantal







Slide 26 - Tekstslide

Vul op de juiste plaats in:
Vul in: cm, ℃, ml, g, minuten

a. Neem 400 ... koolvisfilet.
b. Neem 4 stukken aluminiumfolie van 50 ... lang.
c. Gebruik 20 ... zonnebloemolie.
d. Zet de oven op 200 ...
e. Maak de vispakketjes in 30 ... klaar.
 









aantal
240









aantal







Slide 27 - Tekstslide

Waarde van de woorden 

 









aantal
240









aantal







kilo            = duizend              = 1000
hecto         = hecto                 = 100
deca          = tien                   = 10
deci           = een tiende          = 0,1
centi          = een honderste     = 0,01
milli           = duizendste          = 0,001

Slide 28 - Tekstslide

Schijf op en reken uit.

a. Hoeveel liter is een hectoliter?
b. Hoeveel meter is een centimeter?
c. Hoeveel gram is een milligram?
 









aantal
240









aantal







Slide 29 - Tekstslide

Doelen van deze les
Ik weet wat eenheden zijn. 
Ik ken de afkortingen van de meest voorkomende eenheden. 
Ik ken de waarden van de woorden: kilo = 1000 - hecto = 100 - deca = 10 - deci = 0,1 - centi = 0, 01 - milli = 0,001. 
Ik weet wat grootheden en eenheden zijn. 
Ik kan grootheden en eenheden aan elkaar koppelen. 

Slide 30 - Tekstslide

Doelen van deze les
Ik weet wat eenheden zijn. 
Ik ken de afkortingen van de meest voorkomende eenheden. 
Ik ken de waarden van de woorden: kilo = 1000 - hecto = 100 - deca = 10 - deci = 0,1 - centi = 0, 01 - milli = 0,001. 
Ik weet wat grootheden en eenheden zijn. 
Ik kan grootheden en eenheden aan elkaar koppelen. 

Slide 31 - Tekstslide