H3.6 - Oefentoets Taalverzorging
1 / 19
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp van een zin?
A
Maak er een vraagzin van.
B
Wie of wat + persoonsvorm
C
Waar + persoonsvorm
D
Wie of wat + gezegde
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De kat heeft bij ons in de tuin gepoept.
De kat heeft bij ons in de tuin gepoept.
A
de tuin
B
de kat
C
heeft
D
heeft gepoept
Slide 3 - Quizvraag
De kat heeft bij ons in de tuin gepoept.
Slide 4 - Woordweb
Wat is het gezegde?
Na lang zoeken heeft mevrouw Veldhuis haar schoen gevonden onder de bank.
Na lang zoeken heeft mevrouw Veldhuis haar schoen gevonden onder de bank.
A
heeft
B
Mevrouw Veldhuis
C
haar schoen
D
heeft gevonden
Slide 5 - Quizvraag
Na lang zoeken heeft mevrouw Veldhuis haar schoen gevonden onder de bank.
Slide 6 - Woordweb
Wat is het onderwerp in deze zin?
Vandaag heeft Joop Chris geholpen met het vinden van hun hond Rakker.
Vandaag heeft Joop Chris geholpen met het vinden van hun hond Rakker.
A
Joop
B
Chris
C
hun hond Rakker
D
heeft
Slide 7 - Quizvraag
LIDWOORDEN
ZELFSTANDIG NAAMWOORDEN
Sleep de juiste woorden naar de juiste plek
De oranje mandarijn is lekkerder dan
het groene druifje.
ANDERS
oranje
mandarijn
De
het
groene
druifje
Slide 8 - Sleepvraag
Dit zijn allemaal zelfstandig naamwoorden:
Bus - Arnhem - lekke - band
Bus - Arnhem - lekke - band
Slide 9 - Poll
Dit zijn allemaal zelfstandig naamwoorden:
fietsen - mollen - plaaggeest - Kerstmis
fietsen - mollen - plaaggeest - Kerstmis
Slide 10 - Poll
Wanneer schrijf je altijd een IK-vorm?
(Er zijn 2 antwoorden mogelijk)
(Er zijn 2 antwoorden mogelijk)
A
Als het woord IK het onderwerp van de zin is
B
Als alles behalve IK het onderwerp in de zin is
C
Als JE of JIJ het onderwerp van de zin is
D
Als JE of JIJ achter de persoonsvorm staat
Slide 11 - Quizvraag
Vul het goede woord in:
De brandweer ....... de hele tijd voor de grap gebeld.
De brandweer ....... de hele tijd voor de grap gebeld.
A
word
B
wordt
Slide 12 - Quizvraag
Vul het goede woord in:
Mijn oma ..... iedere zondag een kaarsje in de kerk.
Mijn oma ..... iedere zondag een kaarsje in de kerk.
A
brand
B
brandt
Slide 13 - Quizvraag
Vul het goede woord in:
Ik ...... de materialen uit de vrachtwagen.
Ik ...... de materialen uit de vrachtwagen.
A
laad
B
laadt
C
laat
Slide 14 - Quizvraag
Vul het goede woord in:
Wanneer ..... jij jouw excuses aan?
Wanneer ..... jij jouw excuses aan?
A
bied
B
biedt
C
biet
Slide 15 - Quizvraag
Weet jij hoe je het onderwerp van een zin kunt vinden?
Slide 16 - Poll
Weet jij hoe een een zelfstandig naamwoord kunt vinden?
Slide 17 - Poll
Weet jij hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd goed schrijft?
