Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H1 - Kopen kost geld
Slide 1 - Tekstslide
Waar geef jij geld aan uit?
Slide 2 - Woordweb
Het geld dat je verdient bij je bijbaantje zijn je....
A
inkomsten
B
uitgaven
Slide 3 - Quizvraag
Economie
Economie heeft te maken met geld.
Geld dat je krijgt of verdient, zijn je inkomsten.
Als je iets koopt, geef je geld uit, het zijn je uitgaven.
Slide 4 - Tekstslide
Als je eten, kleding of bijvoorbeeld een computer koopt, dan zijn dat je....
A
inkomsten
B
uitgaven
Slide 5 - Quizvraag
Geld verdienen
Het geld dat je krijgt en het geld dat je verdient, is bij elkaar je inkomen.
Loon is het geld dat je verdient met werken (salaris).
Je kunt meteen alles uitgeven, maar je kan ook, geld bewaren: sparen.
Slide 6 - Tekstslide
Sparen
Je spaart voor een bepaald doel, maar je kan ook sparen voor later.
Jullie ouders sparen misschien om reserve te hebben voor als iets kapot gaat.
Sparen voor een doel en sparen uit voorzorg zijn verschillende spaarmotieven (redenen waarom je spaart)
De bank betaalt je een vergoeding, de rente. Het bedrag wordt na een tijdje groter.
Slide 7 - Tekstslide
Waar ben jij op dit moment voor aan het sparen?
Slide 8 - Open vraag
Geld uitgeven
Uitgaven verdelen we in drie soorten:
Dagelijkse uitgaven: de gewone uitgaven die je regelmatig doet, zoals boodschappen.
Vaste lasten: uitgaven die iedere maand, kwartaal of jaar terugkomen.
Incidentele uitgaven: uitgaven die je soms doet, vaak grote bedragen.
Slide 9 - Tekstslide
Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Winkel uitgaven
Slide 10 - Quizvraag
Een abonnement op een tijdschrift is een voorbeeld van:
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 11 - Quizvraag
Budget
Het is handig om bij te houden waar je geld aan uitgeeft. Je schrijft op wat je inkomsten zijn. Dan weet je wat je kan uitgeven dat is budget (budget = wat je te besteden hebt).
Begroting = overzicht van inkomsten en uitgaven.
Slide 12 - Tekstslide
De hoeveelheid geld dat je kunt besteden is je..
A
Budget
B
Inkomen
C
Winst
D
Begroting
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet
Slide 14 - Quizvraag
Einde van uitleg
Ga nu aan de slag met het maken van cursus 1.1 in je boek