1.5 woorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 1.5 woorden blz. 37

Pak voor je:

• Laptop (ga naar Lessonup.app)
• Talent boek
• Pen 
• Notitieschrift

Wat leren we vandaag

Vaste voorzetsels bij werkwoorden en in uitdrukkingen.

Twintig nieuwe woorden herhalen

Herhaling van de woordenschatwoorden

Je mag de blz. uit het boek erbij pakken. 

Wat is 'de passie'?

1. een andere mogelijkheid hebben
2. iemand met een eigen bedrijf
3. een grote liefde voor iets
4. iets wat je goed kunt

Wat is de inspiratie

1. iets wat je goed kunt
2. groot/ belangrijk
3. het verloop/ de vooruitgang
4. de ingeving/ het idee

Wat is aanzienlijk?

1. steeds iets anders doen
2. het alleen mogen doen
3. last hebben van
4. groot/ belangrijk

zich realiseren

1. beseffen/ je bewust worden van iets
2. iets wat je goed kan
3. last hebben van
4. 1. het verloop 2. de vooruitgang

de vaardigheid

1. een grote liefde voor iets
2. groot/ belangrijk
3. iets wat je goed kunt
4. wat je leert op de werkvloer

de promotie

1. iemand die ergens werkt
2. het vermogen om snel iets te begrijpen
3. last hebben van
4. de situatie dat je een hogere functie krijgt

de ontwikkeling

1. het vermogen om snel iets te begrijpen
2. zeggen dat iets klopt/ toegeven
3. een andere mogelijkheid hebben
4. 1. het verloop 2. de vooruitgang

de sector

1. onderdeel van een beroepenveld
2. iemand met een eigen bedrijf
3. het alleen moeten doen
4. werken en verdienen op basis van een contract

de werknemer

1. iemand met een eigen bedrijf
2. iemand die een bepaald beroep heeft.
3. een grote liefde voor iets
4. het personeelslid/ iemand die ergens werkt.

de praktijkervaring

1. het geheel niet meer zien door te veel info.
2. last hebben van
3. Wat je leert op de werkvloer
4. werken en verdienen op basis van contract.

kampen met

1. last hebben van
2. steeds iets anders doen/ de variatie
3. het geheel niet meer overzien
4. een andere mogelijkheid hebben.

de ondernemer

1. het personeelslid
2. iets wat je goed kunt
3. iemand met een eigen bedrijf
4. iemand die een bepaalt beroep heeft

in loondienst zijn

1. het personeelslid/ iemand die ergens werkt
2. werken en verdienen op basis van een contract
3. iemand met een eigen bedrijf
4. iemand die een bepaald beroep heeft

een plan B hebben

1. de ingeving / het idee
2. het alleen moeten doen
3. het geheel niet meer overzien
4. een andere mogelijkheid hebben

de beroepsbeoefenaar

1. iemand die een bepaald beroep heeft
2. het personeelslid
3. iemand met een eigen bedrijf
4. een grote liefde voor iets

Door de bomen het bos niet meer zien.

1. een andere mogelijkheid hebben
2. het alleen moeten doen
3. werken en geld verdienen
4. het geheel niet meer overzien door te veel info

beamen

1. groot/ belangrijk
2. steeds iets anders doen
3. last hebben van
4. zeggen dat iets klopt / toegeven

de intelligentie

1. de ingeving / het idee
2. het alleen moeten doen
3. het vermogen om snel iets te begrijpen
4. last hebben van

Vaste voorzetsels

Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: vertrouwen op, beschikken over, zich schamen voor.

Vast voorzetsel

De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat, of als je het voorzetsle verandert.

Bijvoorbeeld:

LACHEN NAAR 

betekent iets heel anders dan 

LACHEN OM

Oefenen

Ik ben benieuwd ..... de cijfers

Hij is verantwoordelijk..... de organisatie

Zij verwachtte veel... het feest

Hij wilde niet ingaan.... mijn voorstel

Ik moest hem herinneren ... de afspraak

Hij zit helemaal in de knoop... zichzelf

Hij kwam niet... die plaats in het eftal ... aanmerking

Hij was erg ... de indruk ... de goede sfeer in het team

De avond werd georganiseerd... medewerking ... een paar leraren

Je doet dat meestal... combinatie ... een ander vak

Ik ging helemaal op... het taalspelletje

Ik heb nog een vraag:

Aan de slag

Hoofdstuk 1.5 online opdracht 15 t/m 23

Klaar? Kijk eerst of je de andere opdrachten van deze paragraaf nog af moet maken (1-8 en 13-14)

Daarna woordentrainer op Talent of op Blooket (zie Magister)