Somatisch: Welke lichamelijke klachten heeft de zorgvrager?
Cognitie: Hoe denkt de zorgvrager over zijn klachten? Heeft de zorgvrager een idee over het ontstaan van zijn klachten?
Emotie: Welke gevoelens heeft de zorgvrager over de klachten? Is de zorgvrager verdrietig, somber of juist wanhopig?
Gedrag: Wat doet de zorgvrager in relatie tot zijn klachten? Hoe gaat hij ermee om (coping)? Gedraagt de zorgvrager zich anders?
Sociaal: Wat zijn gevolgen van de klachten voor naastbetrokkenen? Zorgen de klachten van de zorgvrager ervoor dat hij in een sociaal isolement terechtkomt? Komt er nog wel bezoek? Heeft hij contacten?