Regeling oefentoets

Regeling oefentoets
Stroom, zenuwstelsel, hormonen en bloed
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Regeling oefentoets
Stroom, zenuwstelsel, hormonen en bloed

Slide 1 - Tekstslide

Plaatjes bij de oefentoets
Bij deze oefentoets horen een aantal plaatjes
De plaatjes heb je apart van de docent gekregen
Bij elk plaatje staat V en een cijfer, bijv. V3. 
Het cijfer geeft aan bij welke vraag het plaatje hoort.
De plaatjes staan dus niet bij de vraag in lessonup, maar op jouw blaadje met plaatjes.

Slide 2 - Tekstslide

V1. Wanneer is een voorwerp een spanningsbron?
A
Als je er stroom mee kunt meten
B
Als het stroom geeft
C
Als er water van de ene vijver naar de andere gaat
D
Een batterij

Slide 3 - Quizvraag

V2. Kijk naar het plaatje op het blad. Wat is de naam van dit voorwerp?
A
Platte batterij
B
Staaf batterij
C
Knoopcelbatterij

Slide 4 - Quizvraag

V3. Kijk naar de plaatjes op het blad. Welk antwoord heeft de juiste namen voor de symbolen?
A
1. stopcontact, 2. lampje, 3. stroommeter
B
1. stopcontact, 2. schakelaar, 3. stroommeter
C
1. batterij, 2. schakelaar, 3. stroommeter
D
1. batterij, 2. schakelaar, 3. spanningsmeter

Slide 5 - Quizvraag

V4. 2 lampjes worden allebei op een andere batterij aangesloten. Lampje 1 op 4,5V batterij en lampje 2 op 3V batterij. Welk lampje brandt het felst?
A
Beide lampjes zijn even fel
B
Lampje 1 is feller
C
Lampje 2 is feller
D
Ze doen het allebei niet

Slide 6 - Quizvraag

V5. Kijk op je blad, hier zie je een schakeling staan. Wat voor soort schakeling is dit?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling
C
Parallel- en serieschakeling

Slide 7 - Quizvraag

V6. Op het blad zie je een schakeling staan met 3 lampjes. Ik wil met 1 schakelaar alle 3 de lampjes uitzetten. Waar moet de schakelaar komen?
A
Op plek G
B
Op plek D
C
Op plek C
D
Op plek H

Slide 8 - Quizvraag

V7. Gebruik dezelfde afbeelding als bij V6. Waar moet de schakelaar komen om alleen lampje 2 aan te zetten?
A
Op plek G
B
Op plek D
C
Op plek C
D
Op plek H

Slide 9 - Quizvraag

V8. Gebruik dezelfde afbeelding als bij V6. Waar moet de schakelaar komen om alleen lampje 3 aan te zetten?
A
Op plek G
B
Op plek D
C
Op plek C
D
Op plek H

Slide 10 - Quizvraag

V9. Op het blad zie je een plaatje van een dynamo. Met welke letter wordt de magneet aangegeven?
A
Letter A
B
Letter B
C
Letter C

Slide 11 - Quizvraag

V10. Op het blad zie je 4 schakelingen staan. Bij welke schakeling wordt de stroomsterkte door het lampje gemeten?
A
Schakeling A
B
Schakeling B
C
Schakeling C
D
Schakeling D

Slide 12 - Quizvraag

V11. Op het blad zie je 4 schakelingen staan. Bij welke schakeling wordt de spanning door het lampje gemeten?
A
Schakeling A
B
Schakeling B
C
Schakeling C
D
Schakeling D

Slide 13 - Quizvraag

V12. Wat werkt sneller in je lichaam?
A
Zenuwstelsel
B
Hormoonstelsel

Slide 14 - Quizvraag

V13. Op het blad zie je een afbeelding van een vrouw en haar hormoonklieren. Wat is hormoonklier 1?
A
Eierstokken
B
Bijnieren
C
Eilandjes van Langerhans
D
Hypofyse

Slide 15 - Quizvraag

V14. Op het blad zie je een afbeelding van een vrouw en haar hormoonklieren. Wat is hormoonklier 3?
A
Eierstokken
B
Bijnieren
C
Eilandjes van Langerhans
D
Hypofyse

Slide 16 - Quizvraag

V15. Op het blad zie je een afbeelding van een vrouw en haar hormoonklieren. Wat is hormoonklier 4?
A
Eierstokken
B
Bijnieren
C
Eilandjes van Langerhans
D
Hypofyse

Slide 17 - Quizvraag

V16. Kijk naar het plaatje op je blad. Welke namen horen bij de nummers?
A
1. Celkern, 2. Cellichaam, 3. Uitlopers
B
1. Cellichaam, 2. Celkern, 3. Uitlopers
C
1. Kern, 2. Ster, 3. Staart
D
1. Celkern, 2. Cellichaam, 3. Staart

Slide 18 - Quizvraag

V17. Naar welke plek van het hart gaat het bloed als dit van de organen (behalve de longen) af komt?
A
Rechterkamer
B
Rechterboezem
C
Linkerkamer
D
Linkerboezem

Slide 19 - Quizvraag

V18. Door welke ader of slagader gaat het bloed als het van het hart naar de longen gaat?
A
Longader
B
Holle ader
C
Longslagader
D
Aorta

Slide 20 - Quizvraag

V19. Via welke ader of slagader komt het bloed van de longen terug bij het hart?
A
Longader
B
Holle ader
C
Longslagader
D
Aorta

Slide 21 - Quizvraag

V20. In welk deel van het hart komt het bloed terecht als het van de longen af komt?
A
Rechterkamer
B
Rechterboezem
C
Linkerkamer
D
Linkerboezem

Slide 22 - Quizvraag

V21. Welk hormoon zorgt ervoor dat glucose verbrand kan worden in de cellen?
A
Insuline
B
Glucagon
C
Schildklierhormoon
D
ADH

Slide 23 - Quizvraag

V22. Door welk hormoonklier wordt het hormoon ADH aangemaakt?
A
Bijnieren
B
Hypofyse
C
Schildklier
D
Alvleesklier

Slide 24 - Quizvraag

V23. Welke onderwerpen gingen goed bij het maken van de vragen?

Slide 25 - Open vraag

V24. Welke onderwerpen moet je nog extra leren voor de toets?

Slide 26 - Open vraag