V4 29.1. mww tt, Mord in Schloss Nordwald, Hören

Willkommen!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Programm Dienstagg 28.1.
Wörter
Modalverben 
Mord in Schloss Nordwald
      Hören + Sprechen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

Du kannst einen Radiobericht verstehen.
Du kannst ein Gespräch führen über einen Mordfall.


Slide 3 - Tekstslide

Vokabelliste 1           
1 manchmal                                   5 dus
2 Angst haben                              6  spoedig
3 die Absicht                                  7  de recherche
4 verüben                                        8 altijd

Slide 4 - Tekstslide

Heft!

Slide 5 - Tekstslide

Modalverben

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn "Modalverben" of modale werkwoorden ?
> "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden
> Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 
Bijvoorbeeld:
Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.


Slide 7 - Tekstslide

Welche deutschen Modalverben kennst du?

Slide 8 - Open vraag

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
müssen
sollen
kunnen
mogen, toestemming hebben
moeten (noodzaak)
moeten (opdracht, bevel)
leuk vinden, lusten, aardig vinden
willen
wollen
mögen
dürfen
können

Slide 9 - Sleepvraag

MODALE HULPWERKWOORDEN

dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen




mogen, toestemming hebben
kunnen, in staat zijn tot
houden van, lusten
moeten (noodzaak)
moeten (opdracht, bevel)
willen
weten


Slide 10 - Tekstslide

Was ist anders bei Modalverben als bei anderen Verben?

Slide 11 - Open vraag

modale werkwoorden

dürfen

können

mögen

müssen

sollen

wollen

wissen
ich
darf
kann
mag 
muss
soll
will
weiß
du
darf-  st
kann - st 
mag - st
muss - t
soll - st
will - st
weiß - t
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
soll
wil
weiß
wir
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
soll - en
woll - en
wiss - en
ihr
dürf - t
könn -
mög - t
müss - t
soll - t
woll - t
wiss - t
sie/Sie
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
soll - en
woll - en
wiss - en
ge-durf-t
ge-konn-t
ge-moch-t
ge-muss-t
ge-soll-t
ge - woll -t
ge-wuss- t

Slide 12 - Tekstslide

...................... du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann

Slide 13 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 14 - Quizvraag

(Modalverben): jij wil - kan - moet
A
du-wollst- könnst- musst
B
du willst - kannst - musst
C
du-wollst- könnst- müsst
D
du-willst- könnst- sollst

Slide 15 - Quizvraag

(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weißt - darf
B
er muss - weißt - mag
C
er muss - weiß - darf
D
er muss - weiß - mag

Slide 16 - Quizvraag

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

A
woll
B
will
C
willst
D
wollst

Slide 17 - Quizvraag

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß

Slide 18 - Quizvraag

Möchten = zou graag willen

ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie/Sie möchten

Slide 19 - Tekstslide

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchte
möchten
möchten
möchtet

Slide 20 - Sleepvraag

_________ du eine Cola?

Slide 21 - Open vraag

Was _______ er?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Mord in Schloss Nordwald
Aufgabe 3

Slide 24 - Tekstslide

HA für Montag 4.2. 

Lernen: MiSN Vokabelliste 1, 2. Spalte





Slide 25 - Tekstslide

Hören

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide