4.5 Talent

4.5 Talent
Klas 2

Woorden van blz. 40 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

4.5 Talent
Klas 2

Woorden van blz. 40 

Slide 1 - Tekstslide

Een persoon die
spullen koopt en
gebruikt noem je...
A
Een brochure
B
Efficiënt
C
Een consument
D
Aanschaffen

Slide 2 - Quizvraag

Ontlopen
betekent hetzelfde als
A
aanschaffen
B
ontwijken
C
aanrichten
D
verspillen

Slide 3 - Quizvraag

'Permitteren'
betekent
(er zijn 2 goed)
A
toestaan
B
iets niet doen
C
jezelf iets gunnen
D
iemand iets verbieden

Slide 4 - Quizvraag

een ander woord voor 'aanschaffen' is:

Slide 5 - Open vraag

een ander woord voor 'bekostigen' is:

Slide 6 - Open vraag

'Lef hebben'
betekent hetzelfde als:
A
Moed hebben
B
Iets gekocht hebben
C
Iets niet durven
D
Je niet lekker voelen

Slide 7 - Quizvraag

Als je aan het einde van een dag kijkt hoeveel je hebt verdiend, dan kijk je naar de:

Slide 8 - Open vraag

Je kijkt naar een filmpje waarin chips
van Dorito's duidelijk in beeld komt.
Dit noem je:

Slide 9 - Open vraag

Dit zijn
voorbeelden van

Slide 10 - Open vraag

Iets verbruiken of opmaken zonder dat het nodig is, noem je ook wel ...
A
Overdrijven
B
Aanrichten
C
Verspillen
D
Permitteren

Slide 11 - Quizvraag

Als een bedrijf erop gericht is om geld te verdienen, noem je het een ......... bedrijf.
A
hilarisch
B
overbodig
C
efficiënt
D
commercieel

Slide 12 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van mond tot mond reclame.

Slide 13 - Open vraag

Wat is een reclamecampagne?

Slide 14 - Open vraag

Een 'tweede leven krijgen' betekent:
A
Na een ongeluk weer opknappen.
B
Iets voor een ander doel opnieuw gebruiken.
C
Iets verkopen aan een ander.
D
Als een ander persoon verder gaan.

Slide 15 - Quizvraag

Met 'het design' bedoel je ....
A
De print op een trui
B
De kleur van de trui
C
De vorm van een trui
D
De print, kleur en vorm van een trui

Slide 16 - Quizvraag

Maak een zin met 'aanrichten'.

Slide 17 - Open vraag

Als je 'efficiënt' aan het werk bent, dan .....
A
ben je snel en goed aan het werk.
B
doe je alles alleen.
C
ben je lang bezig, maar bereik je wel het resultaat.
D
doe je niet zo goed je best.

Slide 18 - Quizvraag

Iets 'nalaten' betekent:

(2 antwoorden zijn goed)
A
Iets laten liggen
B
Iets niet doen
C
Iets vervelends doen
D
Iets geven na overlijden

Slide 19 - Quizvraag

Als iets 'ongeschikt' is, dan .......

Slide 20 - Open vraag

'Oorspronkelijk' betekent:
A
Iets verbeteren
B
Dat iets kleiner is
C
Iets opknappen
D
Zoals het in het begin was

Slide 21 - Quizvraag

'Op een verantwoorde manier iets doen' betekent:
A
Iets op een manier doen die aan alle eisen voldoet.
B
Iets doen waarbij je iemand goed helpt.
C
Iets doen zodat je een goed resultaat hebt.
D
Iets doen wat gevaarlijk is.

Slide 22 - Quizvraag

Als iets 'overbodig' is, dan....
A
heb je er veel van
B
moet je nodig naar de wc
C
is het nutteloos
D
gooi je iets weg

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent 'overdrijven'?

Slide 24 - Open vraag

'Consumeren' betekent dat je iets koopt en gebruikt.
Wat zou 'consuminderen' betekenen?

Slide 25 - Open vraag

Hij is groter .... zijn broer.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quizvraag

Maak de trappen van vergelijking:
Groot - ........- ..........

Slide 27 - Open vraag

Maak de trappen van vergelijking
goed - ....... - .........

Slide 28 - Open vraag

Maak de trappen van vergelijking
weinig - ........ - ........

Slide 29 - Open vraag

Maak de trappen van vergelijking
grijs - ........... - ............

Slide 30 - Open vraag

Maak de trappen van vergelijking
gaaf - .......... - ...........

Slide 31 - Open vraag

Maak de trappen van vergelijking
dun - ........ - ........

Slide 32 - Open vraag

Hij is even sterk ...... zijn vader
A
als
B
dan

Slide 33 - Quizvraag

Zij is sneller ..... haar vriendin
A
dan
B
als

Slide 34 - Quizvraag

Dat huis is ouder ..... ons huis.
A
als
B
dan

Slide 35 - Quizvraag