verleden tijd zwakke werkwoorden
ik : ik-vorm +
de/te beloof
de bak
tejij : ik-vorm + de/te beloofde bakte
hij/zij/het: ik-vorm + de/te beloofde bakte
wij: ik-vorm + den/ten beloofden bakten
jullie: ik-vorm + den/ten beloofden bakten
zij: ik-vorm + den/ten beloofden bakten