Sehen und Hören: So viel Geld, was passiert mit unseren Steuern? + Aufgabe 39
Lernziele
Je leert nieuwe woorden kennen en verbreedt je receptieve woordenschat.
Je kunt de hoofdpunten vatten van reportages over een vertrouwd onderwerp (werk en beroep). (B1)
Slide 3 - Tekstslide
K4 Vokabeln Lektion 3
Kapitel 4 - Lernbox Lektion 3 (S.200)
Gemeinsam: Lernbox besprechen
Selbstständig: Aufgabe 27 (S.159) (3 Minuten)
Fertig =
Lernen Vokabeln L4 (D-N)
Buch lesen
timer
3:00
Slide 4 - Tekstslide
Hören:K4 Lektion 4 Aufgabe 39 (S.178)
Wie
Höre und sieh dir das Video an und fülle die fehlenden Wörter während des Hörens aus.
Mit wem
In der Klasse
Zeit
10 Minuten
Ergebnis
Die Antworten werden nach dem Sehen besprochen
Slide 5 - Tekstslide
Nächste Stunde
Buch lesen
Lesefertigkeit
Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter.
Slide 6 - Tekstslide
H4 - Woche 2 - Stunde 2
Slide 7 - Tekstslide
Auf dem Tisch
Klaarleggen:
Arbeitsbuch + Fachbuch
Heft
Stift
Anfangsaufgabe
Nimm ein Buch vom Stapel.
Wir lesen 10 Minuten.
Notiere wo du geblieben bist.
Buchbesprechung machen
timer
10:00
Slide 8 - Tekstslide
Planung Stunde 1
Besprechen: K3 L7 Aufgabe 67, 68, 69
Grammatik: Adverbien und Konjunktionen + Aufgabe 55, 57
Lernziele
Je kunt in teksten op internet of andere media informatie vinden over vertrouwde thema's.
Je kunt bijwoorden en voegwoorden in het Duits herkennen en de verschillen in gebruik toepassen.
Slide 9 - Tekstslide
Grammatik: Konjunktionen
Voegwoorden (Konjunktionen)
Een voegwoord zorgt voor het verbinden van zinnen of zinsdelen. Voegwoorden worden gebruikt om bijzinnen toe te voegen en worden van de hoofdzin gescheiden door een komma. Een voegwoord geeft tevens een verband aan.
Bijvoorbeeld:
Wir nehmen es mit, denn wir finden es schön. - We nemen het mee, want we vinden het mooi. (denn --> want --> argumentatie)
Wir trinken keinen Tee, sondern einen Kaffee. - We drinken geen thee, maar wij een koffie. (sondern --> maar --> tegenstelling)
Slide 10 - Tekstslide
Grammatik: Adverbien (bijwoorden)
Adverbien (bijwoorden)
woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of (soms) een zelfstandig naamwoord nader bepalen.
Sommige woorden kunnen als bijwoord en voegwoord voorkomen.
Beispiele:
Ich habe Hunger. Ich kaufe deshalb ein Brötchen.
Der Wind war nicht stark, trotzdem wehte er den Luftballon fort.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Grammatik - Adverbien und Konjunktionen
Lernziel
Je kunt bijwoorden en voegwoorden in het Duits herkennen en de verschillen in gebruik toepassen.
Was
K3 - Lektion 5 - Aufgabe 55, 57
Hilfsmittel
Kleine boekje (vakboekje) Paragraf 33
Zeit
10 Minuten, danach besprechen
Fertig
Wochenaufgaben lernen: K3 Lernbox Lektion 7 (N-N
Buch: weiterlesen oder ausfüllen Buchbesprechung
timer
5:00
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Nächste Stunde
T3 Vorbereitung: Lesen TL Text 5, 6, 7
Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter.
Slide 19 - Tekstslide
H4 - Woche 10 - Stunde 2
Slide 20 - Tekstslide
Auf dem Tisch
Klaarleggen:
Arbeitsbuch + Fachbuch
Heft
Stift
Anfangsaufgabe
Nimm ein Buch vom Stapel.
Wir lesen 10 Minuten.
Fülle die Buchbesprechung aus wenn das du Buch ausgelesen hast.
Notiere wo du geblieben bist.
timer
10:00
Slide 21 - Tekstslide
Planung Stunde 1
Vorbereitung T3: Lesefertigkeit VMBO TL: Text 1 - 4 machen
Lernziele
ERK B1 Niveau
Kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit hoogfrequente dagelijkse, of aan het werk gerelateerde taal. Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen.
Slide 22 - Tekstslide
Goed om vooraf te weten
Gebruik het woordenboek alleen als het noodzakelijk is, het kost namelijk veel tijd. Bedenk of er een woord lijkt op het Duitse woord, dat je op de juiste betekenis kan brengen.
Om een vraag goed te beantwoorden is het belangrijk dat je de vraag goed begrijpt. Vertaal (desnoods) elk woord uit de vraag. Is het een meerkeuze vraag? Dan is het ook belangrijk dat je de antwoorden goed begrijpt zodat je weet waarin ze van elkaar verschillen.
Meestal zijn er van de antwoorden een paar klinkklare onzin en de andere lijken erg op elkaar. Bij meerkeuze staat er vaak een antwoord in, dat lijkt op iets wat in de tekst staat, maar juist het tegendeel is van de vraag of staan er in de antwoordopties dingen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op de vraag zijn. Laat je niet misleiden!
Slide 23 - Tekstslide
Lesen:Text 1, 2, 3, 4, 5, 6,
Wie
Stap 1: Bedenk waarover de tekst gaat ->Lay-out bekijken, tekstsoort bepalen, titel vertalen.
Stap 2: Lees alleen de vraag (dus bij meerkeuze niet de antwoorden)
Stap 3: Lees de tekst en zoek gericht naar het antwoord op de vraag. Let goed op de
signaalwoorden en leestekens (:, ;) in de tekst, maar ook op de eerste en laatste
zinnen in elke alinea. Deze bevatten vaak belangrijke (kern)informatie.
Stap 4: Beantwoord je vraag. Kijk bij meerkeuze na welk antwoord het dicht bij jouw antwoord
in de buurt kwam. Beantwoord open vragen in het Nederlands.
Markeer de zin/tekstdeel waarin jij het antwoord gevonden hebt!
Mit wem
Selbstständig, in Ruhe
Hilfsmittel
Wörterbuch D-N (alleen gebruiken wanneer nodig)
Zeit
25 Minuten
Ergebnis
Die Antworten werden am Ende der Stunde besprochen
Fertig
1. Lesen Buch oder Buchbesprechung schreiben
2. Lernen Wochenaufgaben K3 L6 (N-D) -> Montag wird die Liste abgefragt
timer
25:00
Slide 24 - Tekstslide
Nächste Stunde
Buch lesen
Texte 1- 4 besprechen
Tschick Film
Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter.