Hoe vind je de Persoonsvorm?
Bijvoorbeeld:
Hij loopt naar school.
Loopt hij naar school?
- De zin in een andere tijd zetten - tegenwoordige tijd naar verleden tijd (of vt naar tt)
Bijvoorbeeld:
Hij loopt naar school.
Hij liep naar school.
* Enkelvoud naar meervoud (of meervoud naar enkelvoud)
Bijvoorbeeld:
Het meisje gaat naar school.
De meisjes gaan naar school.