Periode 2 Les 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Willkommen!

Das Programm für Heute

-Programma voor deze periode bespreken

- Herhaling 

-Uitleg werkwoordsvervoeging

Deze periode staat in het teken van LEZEN!

Programma komende periode

Deze periode komt de vaardigheid 'Lesen' aan bod. 

Je leest 2 stripboekjes en 1 leesboek op een vast uur in de week. 

Nieuwe woorden en grammatica.

Grammatica: herhaling van Haben en Sein & der/die/das. 

Nieuw: werkwoordvervoeging en het werkwoord Werden.

Hoe ziet dat er dan uit?

Les 1: Herhaling en uitleg nieuwe lesstof.

Les 2: Lezen 

(TL: Les 3: Lezen teksten in verschillende werkvormen).

Toetsen

1 SO woorden + grammatica

1 Proefwerk woorden + grammatica

2 SO cijfers stripboek 

1 Proefwerk cijfer leesboek 

(TL: Extra proefwerk leestoets)

Werkwoorden

Regelmatige werkwoorden

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Een zwak werkwoord bestaat uit een stam en een uitgang. De stam maak je door:

1. De ich-vorm
2. het hele ww - en

Regelmatige werkwoorden

Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.

Voorbeeld: 

wohnen = wohn

kaufen = kauf

reisen = reis 

De stam van spielen is dus:

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: wohnen, stam:wohn

ich wohn e

du wohn st

er/sie es wohn t

wir wohn en

ihr wohn t

sie wohn en

Sie wohn en

Ich krijgt als uitgang

1. e
2. en
3. t
4. st

du krijgt als uitgang

1. t
2. st
3. en
4. e

wir, sie en Sie krijgen als uitgang

1. t
2. en
3. st
4. e

ich

du

er/ sie es

wir

ihr

Sie/ sie

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: kaufen, stam: kauf

ich kauf e

du kauf st

er/sie es kauf t

wir kauf en

ihr kauf t

sie kauf en

Sie kauf en

du (kaufen).

1. kaufet
2. kaufe
3. kaufen
4. kaufst

Ich (spielen)

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

ihr (machen)

1. machen
2. machst
3. macht
4. machet

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst