Zomervakantiequiz 2024 | 2GT

Als je deze zomer gaat varen en iemand roept 'stuurboord'. Welke kant bedoelt hij dan?
A
rechterkant
B
achterkant
C
linkerkant
D
voorkant
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Als je deze zomer gaat varen en iemand roept 'stuurboord'. Welke kant bedoelt hij dan?
A
rechterkant
B
achterkant
C
linkerkant
D
voorkant

Slide 1 - Quizvraag

15 seconden
Als je deze zomer op het strand een 'paperback' leest. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
spannend boek
B
boek van gerecycled papier
C
boek met harde kaft
D
boek met zachte kaft

Slide 2 - Quizvraag

15 seconden

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat heeft de leraar die er later bijkomt in zijn hand?

Slide 4 - Open vraag

15 seconden
Hoe vaak wordt de leraar verbeterd door de vader? Noteer een cijfer als antwoord.

Slide 5 - Open vraag

10 seconden

Slide 6 - Tekstslide

35 sec
Wat staat er in de rebus?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorig jaar zijn we naar Portugal .....(reizen)
A
gereist
B
gereisd
C
gereizt
D
gerezen

Slide 8 - Quizvraag

10 seconden
Eind februari staat de eerste wedstrijd op het rooster. Hoewel het nog guur kan zijn in die tijd van het jaar, hopen de wielrenners op een warme voorjaarszon.

Wat is het tegenovergestelde van ''guur''?
A
aangenaam warm
B
apart
C
de eerste tijd
D
onaangenaam koud

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'omvang'?

A
fors
B
grootte
C
honderd
D
nietig

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is een werkwoord?

Renske viert op 25 september haar verjaardag.

A
viert
B
op
C
haar
D
verjaardag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?

Niet alleen Renske gaat op die dag feestvieren.

A
alleen
B
gaat
C
dag
D
feestvieren

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin?

Veel mensen zijn in september jarig
A
veel mensen
B
zijn
C
in september
D
jarig

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daar in de verte staan jongens ____ niet op deze school zitten.

A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naar welk woord in de zin verwijst het woord haar?

Ali vraagt verlegen aan het meisje of hij haar ergens van kent.

A
Ali
B
verlegen
C
het meisje
D
hij

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord past in de zin?

Dat team ____ een prijs gewonnen
A
is
B
heb
C
heeft
D
zijn

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden horen met een hoofdletter?

in china won een frans team een prijs met hun parachute.

A
In China Frans
B
China Frans Parachute
C
In Frans Parachute
D
In China

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk werkwoord verandert de klank in de verleden tijd?

A
bouwen
B
landen
C
springen
D
zweven

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk Engels woord komt oorspronkelijk uit het Nederlands?
A
table
B
window
C
milk
D
cookie

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke taal is dit?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke taal stond dit fragment van Asterix en Obelix?
A
Afrikaans
B
Fries
C
Surinaams
D
Vlaams

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoelang werkt mevrouw Van Velden op VLC Kesteren?
A
2 jaar
B
3 jaar
C
5 jaar
D
6 jaar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe oud is mevrouw Van Velden?
A
35 jaar
B
40 jaar
C
43 jaar
D
44 jaar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp van een leestekst is:
A
waar de tekst over gaat
B
de hoofdzaak
C
de bijzaak
D
de kernzin

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een leestekst bestaat uit:
A
een inleiding
B
een inleiding, kern en slot
C
een kern en een slot
D
een inleiding en een slot

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar: het verband tussen stukjes van de tekst noem je tekstverband

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de directeur van onze school?
A
Meneer Koning
B
Meneer de Kroon
C
Meneer Kroon
D
Meneer de Koning

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En, ook, daarnaast zijn signaalwoorden van:
A
tegenstelling
B
opsomming
C
reden
D
voorbeeld

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het volgende woord hoort niet bij het tekstverband voorbeeld:
A
bijvoorbeeld
B
toch
C
zo
D
zoals

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat de schrijver over het onderwerp vertelt, samengevat in één zin, noem je:
A
hoofdgedachte
B
onderwerp
C
bronvermelding
D
kernzin

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies