Grammatik der Vergangenheit
1 / 37
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Ich habe dir ... .
A
geantwort
B
geantworten
C
geantwortet
Slide 3 - Quizvraag
Hast du für die Prüfung ...?
A
gelernt
B
gelernet
C
gelernen
Slide 4 - Quizvraag
Er hat immer gut ...
A
getanzet
B
getanzt
C
getanzen
Slide 5 - Quizvraag
Was habt ihr in der Stunde ... (machen)?
Slide 6 - Open vraag
Wie lange hast du an den Hausaufgaben ... (arbeiten)?
Slide 7 - Open vraag
Er hat sich gut ... (informieren).
Slide 8 - Open vraag
Er hat sein altes Auto ... (verkaufen).
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Wir ... im April viel Regen
A
hatte
B
hatten
C
hattet
Slide 15 - Quizvraag
Im Winter ... die Insel ruhiger.
A
wurde
B
wurden
C
wurdet
Slide 16 - Quizvraag
Am Strand ... die Tage nicht langweilig.
A
war
B
waren
C
wart
Slide 17 - Quizvraag
Im März ... das Wetter noch nicht so warm.
Slide 18 - Open vraag
... du viel zu tun?
Slide 19 - Open vraag
Im Oktober ... er 16 Jahre alt
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
(hageln) Gestern --- es?
A
hagelt
B
hageltete
C
hagelte
Slide 25 - Quizvraag
Wir --- in den Bergen.
A
zelten
B
zelteten
C
zeltetet
Slide 26 - Quizvraag
(wandern) Ich --- durch das Tal.
Slide 27 - Open vraag
(regnen) Es --- den ganzen Tag.
Slide 28 - Open vraag
(kaufen) Meine Tante --- einen Bauernhof auf dem Land.
