Woordenschat let 6.9

Woordenschat let 6.9
Woorden die met tijd te maken hebben
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woordenschat let 6.9
Woorden die met tijd te maken hebben

Slide 1 - Tekstslide

tijd

Slide 2 - Woordweb

Tijden op de klok

de seconde = 1 tel
de minuut = 60 tellen
het kwartier = 15 minuten
het half uur = 30 minuten
het uur = 60 minuten

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel seconden zitten er in een minuut? (vul alleen een getal in)

Slide 4 - Open vraag

Hoeveel minuten zitten er in een uur? (vul alleen een getal in)

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel minuten zitten er in een half uur? (vul alleen een getal in)

Slide 6 - Open vraag

Hoeveel kwartier zit er in een uur? (vul alleen een getal in)

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel kwartier zit er in een half uur? (vul alleen een getal in)

Slide 8 - Open vraag

Hoeveel minuten zitten er in drie kwartier? (vul alleen een getal in)

Slide 9 - Open vraag

Hoeveel halve uren zitten er in een uur? (vul alleen een getal in)

Slide 10 - Open vraag

Hoeveel seconden zitten er in een uur?
A
360
B
3 600
C
36 000
D
360 000

Slide 11 - Quizvraag

Als je estafette rent, dan meet je de tijd in ...
A
seconden
B
minuten
C
kwartieren
D
uren

Slide 12 - Quizvraag

Sporten waarbij je
in minuten spreekt

Slide 13 - Woordweb

TIJDSTIP
Een moment in de tijd.

Op welk tijdstip begint de school?
Het tijdstip dat de school begint is 08.30 uur (half 9)
TIJDSDUUR
Hoelang iets duurt.

Wat is de tijdsduur van een schooldag?
Van 08.30 uur (half 9) tot 14.00 uur (2 uur). De tijdsduur van een schooldag is dus 5,5 uur.

Slide 14 - Tekstslide

Op welk tijdstip begint 'Het muizenhuis?'

Slide 15 - Open vraag

Wat is de tijdsduur van 'Olivia' in minuten? (vul alleen een getal in)

Slide 16 - Open vraag

TIJDELIJK
Voor even

De juf werkt tijdelijk niet, omdat ze ziek is. 
VOORTDUREND
De hele tijd

Je zit voortdurend met je pen op de tafel te tikken.

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin met het woord 'tijdelijk.'

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'voortdurend.'

Slide 19 - Open vraag

IN EEN MUM VAN TIJD
Heel snel


VERSTRIJKEN
Voorbij gaan van de tijd
Het feestje was zo leuk, dat het in een mum van tijd voorbij was. 

Als iets heel erg leuk is, verstrijkt de tijd heel snel.
Als iets saai is, verstrijkt de tijd heel langzaam.

Slide 20 - Tekstslide

Waarbij is iets voor jou in een mum van tijd afgelopen en verstrijkt de tijd dus heel snel?

Slide 21 - Open vraag

Waarbij verstrijkt de tijd voor jou heel langzaam?

Slide 22 - Open vraag

De klok verzetten
De tijd een uur vooruit of terug zetten vanwege de winter- of zomertijd.

Met de zomertijd, gaat de klok een uur VOORuit 
(in het VOORjaar). Je hebt dan een uurtje minder slaap (2.00u —> 3.00u).

Met de wintertijd, gaat de klok een uur ACHTERuit (in het NAjaar). Je hebt dan een uurtje extra slaap (3.00u —> 2.00u).

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video